Thomas Blondelle
operazanger & componist
“Wagner is de Shakespeare van de operamuziek”
Ik begon als jonge kerel met pianospelen en deed het erg graag, maar het was niet mijn grootste passie. Indertijd moest je aan het conservatorium ‘verplichte bijvakken’ volgen. Ik kreeg begeleidingspraktijk: ik moest solo piano spelen en muzikanten begeleiden. Ik speelde vaak samen met een zangeres. Op een bepaald moment viel ze ziek en moest ik haar vervangen. Daardoor is de bal aan het rollen gegaan.
Ik debuteerde op mijn 21ste in De Munt en voor ik het wist, stond ik in Berlijn op de scène van de Deutsche Oper. Faalangst is pas later gekomen. Toen ik in Berlijn bij het vaste solistenkorps zat en plotseling al die mensen aan het werk zag die ik als jonge gast bewonderde, was ik écht onder de indruk. Toen ik de grotere rollen ging vertolken en de zaal met tweeduizend zitplaatsen zag, kwamen de zenuwen erbij. Ik besefte dat ik alles vanaf dat moment altijd perfect moest zijn.
Je moet als zanger de kracht van de communicatie in elk stuk vinden. Bovenaan op mijn lijstje staat Wagner. Ik breng hem vaak, noem hem de Shakespeare van de operamuziek. Hij doorgrondt met zijn muziek de menselijke psyche zoals niemand anders.
Brugge
Als ik naar Brugge terugkeer om mijn ouders en mijn zus te zien, dan ben ik thuis. Ik ben al in Kyoto en in New York geweest, maar dat kun je niet met onze stad vergelijken. Brugge is Disneyland in het klein en tegelijk écht. Bovendien zijn we de laatste jaren stukken moderner geworden: het kleffe beeld van chocolatiers en trapgevels is bijgesteld. Het wordt hipper, al gaat het wat traag. Maar ook dat typeert Brugge.
Mijn favoriete plek? De bezoekerskant van de chocoladetoog in The Chocolate Line. Ik ben verzot op die pralines en ben er al in geslaagd om iemand van het winkelpersoneel naar de opera te laten komen, dus het werkt in twee richtingen. Naast The Chocolate Line blijf ik het Begijnhof ook een wonderbaarlijke plek vinden.
Wagner is de Shakespeare van de operamuziek
Mijn vader vond het jammer dat hij als jonge gast zelf niet naar de muziekschool was geweest. Daarom hebben onze ouders mij gepord om naar het conservatorium in Brugge te gaan. De onderliggende boodschap was zo’n beetje: als je een hobby kiest, laat het dan toch maar muziek zijn.
Voor mij was dat aanvankelijk na-apen wat mijn broer en zus al hadden gedaan. Er bestaan hele reeksen dia’s waarin mijn broer aan de piano zit, mijn zus viool speelt en ik op een omgekeerde Curver-bak sta te dirigeren.
Dus het zat je echt in het bloed.
Ja en neen. Het is niet zo dat we thuis tientallen lp’s met klassieke muziek hadden liggen, integendeel. We kenden de Vier Jaargetijden, de vijfde van Beethoven ook, maar dat was het ongeveer. Heel veel dingen heb ik later zelf ontdekt. Mijn ouders stimuleerden ons om met muziek bezig te zijn, maar het was geen verplichting.
Je hebt je nochtans wel gesmeten. Eerst in het conservatorium, later in je studies musicologie in Leuven. Wist je toen al: zingen wordt mijn job?
De klik was al vroeger gemaakt. Ik begon als jonge kerel met pianospelen en deed het erg graag, maar het was niet mijn grootste passie. Indertijd moest je aan het conservatorium verplichte bijvakken volgen. Ik kreeg begeleidingspraktijk, moest solo piano spelen en muzikanten begeleiden. Ik speelde vaak samen met een zangeres maar op een bepaald moment viel ze ziek en moest ik haar vervangen. De leerkracht die ik begeleidde, zei dat ze mijn zangcapaciteiten fantastisch vond. Daardoor is de bal aan het rollen gegaan. Het is dus speels en organisch gegroeid: naar mijn gevoel is dat nog steeds de beste manier om iets te leren.
Je volgde masterclasses en werd aangeworven in een Duits tophuis bij de wereldsterren. Hoe voelt een beginneling zich tussen die reuzen?
Ik was gezegend met een grote portie onwetendheid. In mijn tweede kandidatuur musicologie nam ik deel aan een auditie voor de operastudio van De Munt. Ik wist met moeite wat een auditie was! Voor een hele lange tafel met ontzettend veel mensen zong ik een aria. Toen vroegen ze me om er nog eentje te zingen, en nog eentje: ik besloot daaruit dat het niet goed genoeg was, maar het bleek net omgekeerd te zijn. Zo ben ik min of meer op kousenvoeten de sector binnengerold. Ik debuteerde op mijn 21ste in De Munt en voor ik het wist, stond ik in Berlijn op de scène van de Deutsche Oper
Heel wat mensen kunnen alleen maar dromen van zo’n traject. Heb je nooit faalangst?
Die angst is pas later gekomen. Toen ik in Berlijn bij het vaste solistenkorps zat en plotseling mensen aan het werk zag die ik als jonge gast bewonderde, was ik onder de indruk. Ik speelde eerst de kleine rollen. Later vertolkte ik de grotere rollen, zag ik die zaal met tweeduizend zitplaatsen en toen kwamen de zenuwen, ja. Ik besefte dat ik naast toptalenten stond en dat alles altijd perfect moest zijn. Dat veroorzaakte onzekerheid en het was best moeilijk om me daar overheen te zetten.
Je repertoire gaat heel breed: Wagner, Mahler, Britten… Is er een componist die je voorkeur wegdraagt?
Ik probeer al wat ik zing tot mijn lievelingsstuk te maken. Je moet als zanger de kracht van de communicatie in elk stuk vinden en bovenaan op mijn lijstje staat Wagner. Ik breng hem vaak, als is hij een beetje een speciaal geval. Ik noem hem de Shakespeare van de operamuziek: hij doorgrondt de menselijke psyche zoals geen ander en vertaalt dat in zijn muziek. Daar heb ik een bijzondere band mee.
Een operazanger moet niet alleen fantastisch zingen, je moet ook acteren. Hoe zwaar weegt die combinatie?
Dat acteerwerk is in de opera behoorlijk geëvolueerd. Tot pakweg veertig jaar geleden lag het accent op de zanger, die zich in een kostuum hees en op een scène tussen twee olifanten een aria bracht. Kijk maar naar Pavarotti. Hij was één van de grootste stemmen ooit, maar hij acteerde als een zak patatten. Hij had niks anders nodig om te scoren. Met Maria Callas en Placido Domingo is daar verandering in gekomen. Sinds de jaren negentig van de vorige eeuw is de opera duidelijk sterk beïnvloed door hedendaags theater. De samenwerking met choreografen is intensiever dan ooit. Die mensen denken eerst vanuit de beweging en dan pas vanuit de muziek.
Wat het extra moeilijk maakt.
Zeker, want ik ben geen natuurtalent als danser. Ik moet een beweging soms duizend keer herhalen voor hij goed zit. Met Sascha Waltz heb ik ‘Romeo & Juliet’ gebracht in Berlijn: dat was één grote dansvoorstelling waarin ik met mijn 16 hedendaagse primitieven zangtechniek moest zien te overleven. We zijn niet echt vrij als acteurs. Het draait om vijftig procent muziek, vijftig procent tekst. ‘Prima la musica e poi le parole’: eerst de muziek en dan de tekst. Of is het net omgekeerd? Die vraag beheerst de hele operageschiedenis, tot op vandaag.
Je hebt je vleugels internationaal uitgeslagen maar bent van Brugge afkomstig. Hoe belangrijk is de stad voor jou?
Operazangers zijn in zekere zin thuisloos. Voor ons werk moeten we doorgaans zes weken repeteren en dan twee à drie weken voorstellingen spelen. Daardoor zijn we gemiddeld tien weken weg van huis. Noem ons gerust de moderne variant van de troubadours. Als ik naar Brugge terugkeer om mijn ouders en mijn zus te zien, dan ben ik terug thuis. En uiteraard blijft het nog steeds de mooiste stad ter wereld. Ik ben al in Kyoto geweest, in New York, maar dat kun je niet met onze stad vergelijken. Brugge is Disneyland in het klein en tegelijk echt. Gek genoeg gaat de Bruggeling vaak aan die schoonheid voorbij: we ergeren ons aan de toeristen en de rest zien we niet. Maar het blijft een eiland op de wereld waar ik altijd graag naar terugkeer. Bovendien zijn we de laatste jaren stukken moderner geworden: het kleffe beeld van chocolatiers en trapgevels is bijgesteld. Het wordt hipper, al gaat het wat traag. Maar ook dat typeert Brugge.
Als je er één favoriete plek mag uitkiezen in de stad, welke is dat dan?
De bezoekerskant van de chocoladetoog in The Chocolate Line! Ik ben verzot op die pralines: ze zijn gewoon fantastisch. Ik ben er trouwens ook al in geslaagd om iemand van het personeel van de winkel naar de opera te laten komen, dus het werkt in twee richtingen. Naast The Chocolate Line blijf ik het Begijnhof uiteraard een wonderbaarlijke plek vinden.
Naast zingen ben je ook met componeren bezig. Je hebt twee kinderopera’s op je actief. Vanwaar die keuze?
Dat componeren doe ik vooral als hobby. Ik vond dat er op het vlak van kinderopera’s een hiaat in de markt zat. Operahuizen zijn tegenwoordig verplicht om stukken op maat van die doelgroep aan te bieden, maar vaak is het vrij inspiratieloos. ‘De Barbier van Sevilla’ voor kinderen, ‘De Toverfluit’ voor kinderen… het lijkt alsof het publiek niet au sérieux genomen wordt. Dat ze het met een afkooksel moeten doen. Daarom heb ik muziek voor kinderen uitgedacht, die door kinderen wordt gezongen. Voor ‘De Witte Slang’ werkte ik samen met Damien Parmentier en schreven we een opera op maat van de zangklas van de academie van Tielt. Zeer fijn om doen, maar uiteraard is het een zeer arbeidsintensieve bezigheid. Ik kom er alleen aan toe als er tijd en ruimte voor is.
Je bent wereldwijd bekroond voor je zangprestaties, behaalde in 2011 een tweede plaats op de Koningin Elisabethwedstrijd. Wat doet dat met jou?
Ik ben niet zo’n liefhebber van prijzen en wedstrijden. Béla Bartók zei ooit: wedstrijden zijn voor paarden. In zekere zin had hij gelijk. Als kleine jongen keek ik bijvoorbeeld graag naar de Koningin Elisabethwedstrijd, maar ik had meer interesse in de prijsuitreiking dan in de muzikale prestaties. De lange tafel, de juryleden, de proclamatie in vijf talen, het parket van Bozar: dat sprak echt tot de verbeelding. Het zag er vreselijk belangrijk uit. En op een dag stond ik er zelf en werd mijn naam afgeroepen. Neen, dat had ik nooit verwacht. Maar uiteindelijk is het maar wat het is. We spreken over een momentopname. De dag erna kan je leven er helemaal anders uitzien. Bekroningen bevestigen je prestaties, maar ik denk dat je dat als mens beter niet te ernstig neemt.
Hoeveel uur per dag zing jij?
Goh, ik zou politiek correct kunnen antwoorden, maar ik ben liever eerlijk. Een uur of twee, misschien? Meestal ben ik dan nog kippenbouillon aan het trekken terwijl ik een aria goed probeer te krijgen. Het zwaarste werk, dat zijn de uren die je aan tafel achter een partituur spendeert om rollen in te studeren. Dat is gigantisch. Als ik rollen moet leren, soms meerdere tegelijkertijd, dan ben ik niet de meest aangename mens. Vaak zinkt de moed me in de schoenen en denk ik dat het niet goed komt. Ik heb in mijn carrière al meer dan negentig rollen vertolkt en dat gevoel bekruipt me telkens weer. Als we ’t over Wagner hebben, dan spreek je soms over vierhonderd bladzijden tekst, vaak in moeilijk Duits. Het is een marathon om dat in te studeren. Daarom probeer ik telkens de lijnen in het verhaal te zien, het speelse. Dat verzacht die noeste arbeid.
Is er een droomrol die je nog wil vertolken in je carrière?
Ik heb er al heel wat mogen vertolken en ik ben er heel dankbaar voor. Net als voor de brede ondersteuning die ik al decennia krijg van leerkrachten, mijn ouders, operadirecteurs: zonder hen was dit nooit gelukt. In wezen probeer ik van elke rol een droomrol te maken, door me volledig in te leven in dat personage. In zekere zin ben je dat aan een publiek verplicht: ze betalen veel geld om je te zien, dus wat je brengt moet goed zijn. Maar als ik er één rol moet uitkiezen, doe mij dan maar Lohengrin uit de gelijknamige opera van Wagner. In principe komt dat eraan in 2023. Naar die opvoering kijk ik heel erg uit. Die mens komt trouwens op een zwaan de operascène binnengereden, dat past toch perfect voor een Bruggeling?