Cultuurcentrum Brugge

Guido Dobbelaere 

kunstschilder

HOW ENTIRELY THE SOUL


“Het ultieme schilderij is dat wat ik morgen zal maken”

Ik werk nooit met foto’s of bestaande landschappen. Het is niet mijn bedoeling om een landschap als dusdanig weer te geven. Ik probeer op doek te zetten hoe het mij beroert, of waar ik in hoge mate de spiegel van ben. Spanningsvelden tussen licht en donker, tussen melancholie en intens leven. Soulscapes, meer dan landscapes.

Het is belangrijk dat ik associatief op dingen kan inspelen. Net zoals wanneer ik poëzie schrijf: ik zet een beeld op papier of doek en bouw daarop verder. Het optisch vermengen van vormen en tinten is voor mij essentieel. Het liefst gebruik ik daarvoor zwanenveren als penseel. Als ik daarmee over het doek ga, ontstaan er als vanzelf organische vormen.  Het ultieme schilderij is dat wat ik morgen zal maken

Ik weet dat ik vroeg of laat nog met een brok intensiteit in mij aan de slag ga en die omzet in poëzie. Ik heb hier schriftjes vol inspirerende dingen, ideeën. Ik noem ze inspiromen. Ik hoop dat er op een dag nog een dichtbundel uit voortvloeit.


Brugge


Het magische Arentshof is lange tijd mijn lievelingsplek geweest, in de wandelomgeving van de Vier Ruiters van de Apocalyps van Rik Poot. Maar met het verstrijken van de jaren en de waanzinnige toeristische drukte daar, gaat mijn voorliefde nu naar de omgeving van het Gezellehuis. Het is een tijdloze plek in de Rolweg, waar de gedichten van Guido Gezelle lijken na te zinderen. Ik leerde ze 80 jaar geleden van buiten op school. Die gedichten hebben het klankbeeld van mijn poëzie verrijkt. In de stille tuin van het Gezellehuis word ik telkens weer ontroerd door een sjofel mannetje, dat van onder zijn bronzen mantelkap een vuurtje staat aan te reiken voor wie het wil. Het is een bescheiden maar indringend werk van Jan Fabre, een symbolische link naar de grote dichter Gezelle die het vuur van de poëzie doorgeeft aan wie er voor openstaat.

Het ultieme schilderij is dat wat ik morgen zal maken 

 

Ik werk nooit met foto’s of bestaande landschappen. Je zou kunnen zeggen: ik vertrek vanaf niets, al is dat niet echt waar. Twijfel ligt aan de basis van elk kunstwerk. Dat heeft William Kentridge gezegd. 

Veel van mijn landschapservaringen en de manier waarop ik innerlijk reageer op de natuur, vindt zijn weerslag in mijn werk. Ik probeer op doek te zetten wat dat met mij doet, of waar ik in zekere zin de spiegel van ben. 

 

Je hebt een carrière als leerkracht gehad. Was schilderen een uitlaatklep? 

Eigenlijk gaat het voor mij nog veel verder. Noem het een existentiële behoefte om naast het woord, ook het beeld te gebruiken om mezelf uit te drukken. Zo ben ik al heel vroeg begonnen met fotograferen. Ik maakte deel uit van fotokring Kalliarte, gelinkt aan het Sint-Leocollege. We hebben samen allerhande projecten afgewerkt. Op een gegeven moment namen we contact op met de weduwe van Gerrit Achterberg, de Nederlandse dichter. We vroegen of we op basis van zijn zwaarbeladen poëzie een aangepaste fotoreeks mochten maken. Ze ging akkoord. Het werd een bijzonder indringende tentoonstelling. 

 

Wanneer kwam de stap van fotografie naar schilderkunst? 

Het liep in elkaar over. Ik leerde foto’s destijds in de donkere kamer naar mijn hand zetten, in plaats van er een beeld zonder meer van te maken. Op één van mijn expo’s kruiste ik een leraar van de academie. Hij praatte voluit over het picturale in mijn werk en zei: ‘Jij zou moeten schilderen.’ Maar ik had absoluut geen ambitie om eindeloos luciferdoosjes in verhouding te tekenen of dat soort dingen. ‘Hoeft niet’, zei de man, ‘je hebt de visie van een schilder en je kan starten als vrije leerling in het deeltijds kunstonderwijs.’ 

 

Was dat een moeilijke opgave? 

Het was niet zo simpel omdat ik mijn eigen ideeën had. Dat botste weleens met de inzichten van de leerkracht. Soms stelde hij zich achter mij op, bekeek mijn pogingen met een kritische blik en zei: ‘overschilder dat maar.’ Of: ‘het is goed in zijn genre.’ Tja, dan weet je ’t wel… Maar na een vijftal jaar mocht ik als min of meer volleerd schilder afzwaaien. Dan ben ik langzaam gaan tentoonstellen. Mijn vroegere werk was veelkleurig, later werd het structuurwerk, nu neigt het vaak naar monochrome tinten. 

 

Had je nood aan die stijlswitch? 

In zekere zin wel. Op een bepaald moment had ik genoeg van louter schilderen en begon ik met structuren en plakwerk te experimenteren: driedimensionale dingen, stukken tekst toevoegen. Maar op de lange duur werd ook dat een soort systeem, dus daar ben ik radicaal mee gestopt om terug te keren naar het blote schilderen: verf op doek. Niks meer, niks minder. Meteen kroop er nostalgie in het werk, wat de Portugezen zo mooi omschrijven als ‘saudade’. 

 

Je geniet echt van wat er op het doek gebeurt terwijl je schildert. Het is een passie. 

Op vandaag is schilderen mijn enige passie, samen met poëzie schrijven. Al kamp ik geregeld met een writer’s block. Dan krijg ik geen regel meer op papier. Bij het schilderen is dat anders: je kunt van niks vertrekken. Bij poëzie heb je een context nodig die refereert aan een bepaalde inhoud. Wat ik schilder, zou ik ook eindeloos kunnen overschilderen, op zoek naar de definitieve vorm. Soms doe ik een paar maanden over een werk. Maar uiteindelijk komt het moment waarop ik zeg: zo is het goed. Het ultieme schilderij is dat wat ik morgen zal maken. 

Je schildert met zwanenveren: Brugser kan bijna niet. 

Inderdaad. De veerkracht en de soepelheid van zwanenveren laten me toe om subtiel of dynamisch, teder of zwaar suggestief te schilderen. Naarmate ze stroever worden en door de verf aaneen klitten, krijgen veren een ander karakter. Als ik daarmee over het doek ga, ontstaan er organische bewegingen en vibraties, weergave van de grondstromen in de natuur en in mezelf. 

 

Maar hoe ben je erbij gekomen om net die veren te gebruiken? 

Da’s toevallig gebeurd. Jaren geleden was ik wat aan het fietsen in het centrum van Brugge. Aan het Minnewater waren de zwanen aan het ruien. Ik dacht: misschien kan ik met die veren iets doen, dus ik bracht een voorraad mee naar huis en stockeerde ze. Ik probeerde ermee te schilderen en was verrast over de mogelijkheden. Die verrassing is gebleven. Nu moet ik ieder jaar een nieuwe voorraad verzamelen en de mensen van de stadsdiensten hebben het niet zo graag. Ik moet letterlijk over de draad kruipen aan het Minnewater om materiaal te rapen. Eén van die mannen van de koetsen daar heeft me eens op de vingers getikt: ‘Ewel vèntje, wat doejje gie ier?’ 

 

En wat zei je? 

Dat ik van de Brugse schilderschool was. Dat Hans Memling indertijd ook met veren schilderde en dat ik toestemming had om op die manier te blijven schilderen. Hij heeft de uitleg aanvaard. 

 

Je bent geworteld in Brugge, woont al jaren in Assebroek. Welke plek in de stad heeft je hart gestolen? 

Het magische Arentshof is lange tijd mijn lievelingsplek geweest, in de wandelomgeving van de Vier Ruiters van de Apocalyps van Rik Poot. Maar met het verstrijken van de jaren en de waanzinnige toeristische drukte daar, gaat mijn voorliefde nu toch naar de omgeving van het Gezellehuis. Het is een tijdloze plek in de Rolweg, waar de gedichten van Guido Gezelle lijken na te zinderen. Ik leerde ze 80 jaar geleden van buiten op school. Die gedichten hebben tot op heden het klankbeeld van mijn poëzie verrijkt. In de stille tuin van het Gezellehuis word ik telkens weer ontroerd door een sjofel mannetje, dat van onder zijn bronzen mantelkap een vuurtje staat aan te reiken voor wie het wil. Het is een bescheiden maar indringend werk van Jan Fabre, een symbolische link naar de grote dichter Gezelle die het vuur van de poëzie doorgeeft aan wie er voor openstaat. 

 

In je atelier thuis heb je een slogan neergekrabbeld: God must be a painter, he made such a mess. Waarheid. Mijn schildersatelier is extreem rommelig, met aangekoekte verf en onaffe schilderijen. Het lijkt de schepping wel. Op de muren krabbel ik ook wel namen van overledenen, die me zijn voorgegaan: Aznavour, Castro, Claudio Abado, Jan Hoet, Rutger Kopland, Karel Dierickx. Die laatste was de schilder die het landschap op een meesterlijke en vrije manier tot autonome abstracties herschiep. Zijn stijl spreekt me aan, zonder meer. Ook de dood van mijn dochter heeft me sterk beïnvloed. Ze stierf jong, ik heb een hele periode erg donkere werken gemaakt, met schaarse lichten erin. Dat doe ik nu niet meer, maar ze is nog wel aanwezig hier. 

 

Je bent geen stilzitter, je hebt een gezegende leeftijd. Waar droom je nog van? 

Ik zou graag nog naar Ethiopië gaan, maar eigenlijk is het daarvoor te laat. De sprinkhanen zijn me voor geweest. De biënnale van Venetië ligt misschien nog binnen handbereik. En misschien nog eens, zonder besef van tijd of wederkeer, eindeloos en doelloos langs de Griekse eilanden zwerven, zoals ik een halve eeuw geleden deed.