Cultuurcentrum Brugge

Liesa Naert 
actrice


 “Humor is een bijzondere vorm van interactie”


Ik ben altijd een zeer communicatief iemand geweest, met veel fantasie. ‘Mary Poppins’ vond ik bijvoorbeeld fantastisch: ik heb de film talloze keren gezien en nagespeeld. In het vierde leerjaar moest ik ook eens een spreekbeurt geven, nog zo’n heerlijke uitdaging. Ik moest een uitvinder spelen en mijn uitvinding toelichten. De hele klas lag dubbel van het lachen na mijn optreden.

Humor is een bijzondere vorm van interactie. Mensen zijn erdoor geboeid, ze vinden het fijn dat je dat effect op een podium teweegbrengt. Zoals bij de meeste kunstvormen moet je voor acteerwerk een zekere aanleg hebben. Talent. En je moet dat talent gedurig ontwikkelen. Als ik acteer en me er bewust van ben dat het niet goed zit of niet goed tot uiting komt: dat is best lastig, ja. En toch. Hoe diverser de rollen die je vertolkt, des te gerichter je eraan kunt werken en hoe sneller je je kunt ontwikkelen. Het is dus ook een werkproces. 


Brugge


Voor het werk passeer ik hier nog geregeld. Het fijne aan Brugge is dat het een hele mooie stad is. Als je er voortdurend in rondloopt, durf je dat al eens vergeten. Maar als je na een poos terugkeert, dan is het twee keer zo duidelijk. Brugge is voor mij dus nog altijd letterlijk thuiskomen. Toen ik studeerde, had ik dat gevoel al: na de lessen ging ik altijd ‘naar huis’. 

Ik koester het Astridpark. Daar heb ik als tiener veel rondgehangen. Ook L’Estaminet, met de vorige uitbaters, dat was nog een échte bruine kroeg. Wij gingen er traditioneel spaghetti met heel veel kaas eten. En dan is er nog het Sint-Jans Hospitaalpark. Toen ik een poosje aan het Beursplein woonde, hadden we geen tuin. In die periode ging ik heel vaak in dat park in de zon liggen en luieren, helemaal alleen.

Humor is een bijzondere vorm van interactie

 

Ik was als kind al met acteren bezig. Mijn moeder vertelt altijd dat ik onder de tafel zat, met mijn vingers figuurtjes maakte en stemmetjes nabootste. Mijn ouders dachten eerst dat ik autistisch was, maar achteraf bleek dat gelukkig niet het geval. Ik ben gewoon altijd een zeer communicatief iemand geweest, met veel fantasie. ‘Mary Poppins’ vond ik bijvoorbeeld fantastisch: ik heb de film talloze keren gezien en nagespeeld. In het vierde leerjaar moest ik ook eens een spreekbeurt geven, nog zo’n heerlijke uitdaging. Ik moest een uitvinder spelen en mijn uitvinding toelichten. De hele klas lag dubbel van het lachen na mijn optreden. 

 

Was het de inleving die jou zo fascineerde? Letterlijk: iemand spelen? 

Het feit dat iedereen moest lachen: dàt gaf een geweldig gevoel. Ik vond het tof dat klasgenoten daar zo op reageerden. Het was het moment waarop ik dacht: hier wil ik mee verder. Ik ben later conservatorium gaan volgen op woensdagnamiddag. Ik kreeg les van An Colaert, belandde bij theatergezelschap Aladdin en daarna bij De Werf, waar ik Macbeth speelde in een regie van Rik De Jonghe. Zo is het verhaal gegroeid en blijven groeien. 

 

Humor is jouw bekendste drijfveer. Waarom precies? 

Het is een bijzondere vorm van interactie. Mensen zijn erdoor geboeid, ze vinden het fijn dat je dat effect teweegbrengt. Bij humor is dat patroon heel erg duidelijk. Andere emoties blijven vaak lang verborgen, maar als mensen iets grappig vinden, wordt er spontaan gelachen. Dat is heerlijk. Maar het is niet het enige wat me interesseert. 

 

Het luidt soms dat vrouwen meer moeite moeten doen om grappig gevonden te worden. Ben je het daarmee eens? 

Veel hangt af van de plek en de omgeving. Soms is dat zo, soms is dat niet zo. Als de context niet goed zit, denk ik: we gaan hier niet proberen grappig te zijn. It ain’t gonna happen. Toch ben ik ervan overtuigd dat vrouwen heel erg grappig kunnen zijn, ze lopen er gewoon niet gedurig mee te koop. De prestatiedrang is misschien beperkter. Mannen hebben sneller de neiging om de grappigste te willen zijn. Maar ik ken best wel wat vrouwen met gevoel voor humor. Ik ervaar geen echte schaarste op dat vlak, ook al hebben sommige mensen daar een andere mening over. 

 

Het grote publiek leerde jou kennen als Saskia, in de absurde tv-reeks ‘Willy’s & Marjetten’. Hoe heb jij de overstap van het podium naar het scherm ervaren? 

Het was niet meteen waar ik van droomde. Ik was vroeger echt die hard theateractrice en ik was ervan overtuigd dat ik enkel dat zou blijven doen. Voor ‘Willy’s & Marjetten’ ging het aanvankelijk om een gastrol, via casting. De ploeg had mijn eindwerk aan het conservatorium gezien, daar speelde ik Bérénice van Racine. Dat is uiteraard klassiek toneel, maar op de casting zagen ze dus iets in mij. Ik kreeg een bijrol, tot de makers besloten dat er naast alle mannen ook een vrouw in het geheel moest zitten. Zo is Saskia ontstaan. 

 

Hoeveel van jezelf stak er in die rol van Saskia? 

Laten we hopen dat het licht in mijn hoofd af en toe toch wat meer brandt dan bij haar! Ze was niet altijd even helder, al bezat ze wel een soort enthousiaste openheid waarin ik mezelf herken en waarvan ik houd. Ik ben niet snel familiair, maar ik hecht aan openheid. De openheid waarmee je naar dingen kijkt en waardoor je datgene zegt wat anderen niet meteen verwachten. Ik vind het oké om dingen die in je opkomen, op die manier te delen. Die oprechte interesse is fijn om te geven en te ontvangen. Het feit dat Saskia in ‘Willy’s & Marjetten’ zo onbevangen was, vond ik dus heerlijk. De naïviteit daarentegen... die was toch wat gevaarlijk. Maar wel ontzettend leuk om te spelen. 

 

Het jonge volkje kent jou als Jackie Hopper, de mama uit de KETNET-reeks ‘De Hoppers’. 

Er zit ook behoorlijk wat van Saskia in Jackie Hopper. Ze is ontzettend impulsief en die energie is voor mij wéér heel herkenbaar. Mensen zeggen vaak dat ik op het podium zeer aanwezig ben. Mijn grote gestalte heeft er vast mee te maken, maar iedereen heeft een bepaalde dosis energie. Bij Jackie staat de wijzer altijd op 200%. Dat is opnieuw gelinkt aan de verwondering, de nieuwsgierigheid, de goesting om dingen uit te proberen. Ik ben van nature niet bepaald avontuurlijk, ik doe geen experimenten zoals Jackie en ik ga niet bungeejumpen. Maar ik ben wel heel erg benieuwd naar de ander. Het is die openheid die mij ook als Jackie kenmerkt. 

 

Hoe moeilijk is acteren volgens jou? 

Zoals bij de meeste kunstvormen moet je een zekere aanleg hebben. Talent. Daarnaast moet je dat talent gedurig ontwikkelen. Als het niet goed lukt, is dat behoorlijk frustrerend. Als ik acteer en me er bewust van ben dat het niet goed zit of niet goed tot uiting komt: dat is best lastig, ja. En toch. Hoe diverser de rollen die je vertolkt, des te gerichter je eraan kunt werken en hoe sneller je je kunt ontwikkelen. Het is dus ook een werkproces. Je leert welke dingen in je hoofd je moet aanraken om een bepaald resultaat te boeken. Vergelijk het met iemand die foto’s neemt of schrijft: op den duur zit het in je lichaam en in je vingers. Je leert al doende. 

 

Ben je kritisch voor jezelf? 

Toch wel, ja. Ik ben het ook voor anderen, dus het is mijn plicht om het voor mezelf ook te zijn. Soms ben ik tevreden over wat ik doe, soms minder. Veel hangt natuurlijk af van de rol op zich. Als je maar drie zinnen moet zeggen in een stuk, kun je er je hart en ziel in leggen maar je zult niet schitteren. Er moet voldoende materiaal zijn om er iets mee te kunnen doen. Als er vlees en diepgang aan een rol hangt, dan kun je je smijten en evalueren, omdat je weet hoeveel energie je erin gestopt hebt. 

 

Zijn er theaterrollen die nog op jouw bucketlist staan? 

Martha uit Who’s afraid of Virginia Woolf van Albee is er zo eentje. Het is een prachtige vrouwenrol, gestoord, met grootse emoties die alle kanten opgaan. Er wordt gedronken, ruzie gemaakt... die mix van elementen vind ik fantastisch. Bij Tennessee Williams’ stukken is dat ook vaak het geval. Weet je, het klinkt misschien vreemd maar mijn hart ligt niet zozeer bij het theater. Het ligt vooral bij het voluit spelen. In het theater is dat proces intenser. Bij een film hoor je gedurig ‘Cut, opnieuw!’, terwijl je denkt: ‘Verdomme, ik was juist goed bezig!’ In het theater zit er meer flow. 

 

Laten we het even over Brugge hebben. Het is jouw heimat, je bent hier opgegroeid. Keer je er nog vaak terug? 

Mijn ouders en broer wonen hier nog steeds. En wat vriendinnen van vroeger. Voor het werk passeer ik hier nog geregeld. Het fijne aan Brugge is dat het een hele mooie stad is. Als je er voortdurend in rondloopt, durf je dat al eens vergeten. Maar als je na een poos terugkeert, dan is het twee keer zo duidelijk. Brugge is voor mij dus nog altijd letterlijk thuiskomen. Toen ik studeerde, had ik dat gevoel al: na de lessen ging ik altijd naar huis. Dat gevoel is nooit verdwenen. Maar ik ben intussen wel al zo’n 20 jaar verhuisd. Shit man... ik word oud! 

 

Is Brugge veel veranderd doorheen de jaren? 

Mja, wat ik vooral jammer vind, is dat er dingen verdwijnen. Op dat vlak ben ik toch een beetje nostalgisch. Het station dat gerenoveerd werd, dat trof me. Het is aan de achterkant een leeg, wit plein geworden. Bij de heraanleg van ‘t Zand dacht ik hetzelfde: néééén! Er duikt overal eenheidsworst op. Dat is natuurlijk niet alleen in Brugge zo, maar ik vind het toch jammer. We verliezen er een stukje authenticiteit door. Ach... ik klink weer alsof ik oud word. Het toffe is wel dat ik nog steeds de weg ken in Brugge. Ik weet dingen en plekjes zijn. Mijn emotionele band met de stad blijft best groot. 

 

Als je er een favoriete plek in Brugge moet uitkiezen, welke wordt het? Waar heb je je hart verloren? 

Ik denk spontaan aan het Astridpark. Daar heb ik als tiener veel rondgehangen. Ook L’Estaminet, met de vorige uitbaters, dat was nog een echte bruine kroeg. Wij gingen er traditioneel spaghetti met heel veel kaas eten. Dat soort rituelen blijft bij. En dan is er nog het Sint-Janshospitaalpark. Toen ik een poosje aan het Beursplein woonde, hadden we geen tuin. In die periode ging ik heel vaak in dat park in de zon liggen en luieren, helemaal alleen. Zalig! 

 

Even advocaat van de duivel spelen: van acteren wordt soms gezegd dat het geen echte job is.
Fout! Acteren is wel degelijk een vak. Wij werken keihard, het draait om meer dan leuteren of pinten hijsen. Acteurs doen hun werk heel erg graag en bij sommige mensen komt dat blijkbaar verdacht over. Zo van: het is onmogelijk dat je zo hard geniet van iets en dat het dan nog werk is ook. Maar het is wel degelijk werk. Vlaanderen is natuurlijk klein, er zijn veel acteurs en er komen er elk jaar bij. De kruisbestuiving met mode, fotografie, installatie en 3D wordt steeds meer aangeraakt. Dat is een goede zaak, dat dingen opengetrokken worden. Het biedt perspectief voor onze sector. 

 

Welke acteur of actrice is jouw grote voorbeeld?

Hier bij ons: Els Dottermans. Die is altijd goed. We hebben samengewerkt in ‘Gevoel voor tumor’ en ik ben eigenlijk al fan sinds ze ‘Wilde Lea’ bij Blauwe Maandag Compagnie speelde. Als ik over de grenzen kijk, dan denk ik meteen aan namen als Kate Winslet. Michelle Williams. Julianne Moore. Of Merritt Wever uit de Netflix-reeks ‘Unbelievable’. Daar heb ik immens veel bewondering voor. Veel van die mensen zijn trouwens jonger dan ik... daar gaan we weer! 

 

Nu je ouder wordt: kijk je als mens en actrice anders naar de dingen dan pakweg tien jaar geleden? Genuanceerder, vooral. Milder. En dat is goed, want ik word er gelukkiger van. Niet meteen oordelen over reacties van mensen, maakt je rustiger. Misschien ben ik ook wel introverter geworden en minder luid. Vroeger kon ik gedurig zwart-wit mijn mening op tafel gooien. Het was te nemen of te laten. Ik ben daar gematigder in geworden. Opgaan in kleine dingen kost bakken energie en vaak is dat nutteloos. Ik steek de energie tegenwoordig liever in dingen die echt lonen.