Cultuurcentrum Brugge

Delphine Lecompte 

auteur

GEKOESTERD DOOR EEN BENZINEPOMP

 

“Mijn gedichten zijn van nature grimmig en pervers”

 

Ik dicht doorgaans heel vroeg op de dag. Dan is de wereld stil. Je ontwaakt uit een droomwereld en zit in een soort schemertoestand. In die toestand kan ik flarden dromen vasthouden en die gebruiken in mijn poëzie. Volgens sommige mensen is dat smakeloos, maar ik trek me er niets van aan. Ik schrijf gretig, de nacht inspireert me en daarna zet ik het op papier.

 

De opstandigheid heeft altijd in me gezeten, ik had ze als kind al. Maar het is niet dat ik constant wil choqueren. Zo ervaar ik het zelf niet. Als ik naar mijn grootouders aan beide kanten kijk, dan komt daar dat baldadige, dat rebelse telkens om de hoek kijken. Het zit dus een beetje in de familie en bij mij is dat niet anders. Ik ben wie ik ben.

 

Mijn gedichten zijn van nature vaak grimmig en pervers: het contrast met hoe ik ze voorlees, maakt het voor het publiek interessant. Ik ben absoluut geen podiumdichter, sta altijd braaf achter mijn pupiter. Je zult me nooit bulderend of stampvoetend horen voorlezen. Grote theatraliteit is niet aan mij besteed: ik doe liever gewoon, met een sneer af en toe.

 

Brugge

 

Ik zie de stad héél erg graag. Het gezapige dat hier hangt, heb ik absoluut nodig. Brugge is een baken. Het water is overal, de zee is vlakbij: daar geniet ik ontzettend van. Ik zou nooit de schrijver kunnen zijn die in Antwerpen of in Gent woont en dan lotgenoten opzoekt in schrijverscafés. Precies de ontmoetingen met mensen hier, die heel andere dingen doen dan ik: dat maakt het fijn. Het huizenhoge cliché ‘Bruges la Morte’ doet neerbuigend over Brugge, terwijl dit een ontzettend interessante stad is. We hebben een mooie brok natuur en bovenal hebben we hier de Vlaamse Primitieven, in het Groeningemuseum. Dat is een godsgeschenk, waar ik vaak naar ga kijken.

Mijn gedichten zijn van nature grimmig en pervers 

 

Ik begon als schrijfster met proza maar ben op poëzie overgeschakeld. De ommezwaai is er spontaan gekomen, mijn proza was geen roman pur sang. Het ging eerder om korte stukjes. Een stream of consciousness, zeg maar. Dat narratieve heb ik doorgetrokken in mijn gedichten. Noem ze gerust prozagedichten: de combinatie van die twee zaken vind ik bijzonder geestig. Ik voer graag buitenissige personages op waar ik dan een verhaal aan koppel. 

 

Je schopt tegen heilige huisjes, spreekt vanuit opstandigheid. Is dat je belangrijkste drijfveer? 

De opstandigheid heeft altijd in me gezeten, ik had ze als kind al. Maar ik wil niet constant shockeren. Mensen zeggen me weleens: jij schrijft zo vaak en expliciet over seks, doe je dat om te shockeren? Wel euh… neen. Ik vind seks zelfs allesbehalve shockerend. Laten we maar zeggen dat ik graag schrijf over het antiburgerlijke, over fatsoen en de menselijke moraal. 

 

Is het een manier om komaf te maken met je jeugd, met het leven dat je leidde voor je schreef? 

Zo ervaar ik het zelf niet. Ik ben wie ik ben. Als ik naar mijn grootouders aan beide kanten kijk, dan komt daar het baldadige, het rebelse telkens om de hoek kijken. Die mensen zijn erg belangrijk voor mij geweest. Het zit dus een beetje in de familie. Ik kan me in elk geval behoorlijk ergeren aan het literaire establishment en aan hoe benepen dat wereldje is. 

 

Je steekt een beleefde middelvinger op en dat heeft je geen windeieren gelegd. Je debuut ‘De dieren in mij’ leverde meteen de C. Buddinghprijs op. Hoe voelde dat? 

Absoluut verbijsterend. Ik wist helemaal niet dat dat zo’n belangrijke prijs was. Het was pas toen ik naar de uitreiking ging in Rotterdam dat ik besefte: wow, daar wordt nogal gewicht aan gegeven! Voordien was er niet zo gek veel geschreven over mijn werk en plots kreeg ik aan de lopende band uitnodigingen om te gaan voordragen. Het is iets wat ik echt heb moeten leren. Ik ben van nature verlegen, aarzelend zelfs. Geen podiumdichter. Ik sta altijd braaf achter mijn pupiter. Je zult me nooit bulderend of stampvoetend horen voorlezen. Ik doe liever gewoon, met een sneer af en toe. Mijn gedichten zijn van nature vaak grimmig en pervers: het contrast met hoe ik ze voorlees, maakt het voor het publiek gewoon interessant. 

 

Dat grimmige vloeit ten dele voort uit je psychische kwetsbaarheid, waar je geen geheim van maakt. Hindert die kwetsbaarheid je om voluit te gaan? 

Soms wel, ja. Zo vind ik het nog steeds jammer dat ik mijn studie Frans-Russisch daardoor niet heb kunnen afwerken. Spijt speelt me parten en er zit uiteraard iets zelfdestructiefs in mij. Maar het is niet zo dat ik er compleet aan toegeef, of het romantisch en interessant vind. Als kunstenaar moet je niet per se zo zijn. Als ik kon, zou ik voor meer sereniteit en rust kiezen, om zo toch voluit te kunnen gaan in mijn werk. 

 

Mis je die rust? 

Absoluut. Ik ben de onrust in persoon. Ik kamp met drankzucht, opvliegendheid, kan behoorlijk agressief zijn. Angstaanvallen zijn me niet vreemd. En al die dingen vormen belemmeringen, maar ik kan ze ook gebruiken in mijn gedichten. Al vraag ik me soms af of ik niet makkelijker een roman zou kunnen schrijven, mochten die demonen onder controle zijn. 

 

Toch is er naast dat rauwe ook die gevoelige puurheid die je werk kenmerkt. Deelt Delphine Lecompte een brok verdriet via haar werk? 

Er speelt verdriet mee, ja. Bijvoorbeeld over het feit dat ik nooit een moeder zal zijn: dat heb ik al geregeld aangekaart. Dat snijdt, net als het gebrek aan harmonie en het verlangen naar een iets gemakkelijker leven. De verstoorde relatie met mijn ouders zorgt ervoor dat ik wat ontredderd door de dagen ga. Het gevoel er niet bij te horen, is me niet vreemd. 

 

Wat is volgens jouw goeie poëzie? Moet die mooi zijn? Of net heel erg enigmatisch? 

Voor mij kunnen beide. Als ik een tekst lees en er zit iets muzikaals in of iets ongrijpbaars, iets spiritueels: dan is dat heel oké. Maar ik heb net zo goed een zwak voor de beat poets, zoals Bukowski, die een verhaal vertellen en anekdotisch te werk gaan. Poëzie is niet in één genre samen te vatten. 

 

Je haalt Bukowski aan: op het vlak van destructiviteit scoorde hij ook niet onaardig. Is dat de reden waarom je ‘m zo bewondert? 

Ja en neen. Ik heb vooral bewondering voor zijn genade en compassie voor de verschoppeling. Hij neemt het altijd op voor mensen die in de marge leven. Dat is bijzonder treffend. 66 hedendaagse primitieven 

 

Wat is volgens jou het beste moment om te dichten? 

Héél vroeg. Dan is de wereld stil. Je ontwaakt uit een droomwereld en zit in een soort schemertoestand. In die toestand kan ik flarden dromen vasthouden en die gebruiken in mijn gedichten. Volgens sommige mensen is dat smakeloos, maar ik trek me er niets van aan. Ik schrijf gretig, de nacht inspireert me en daarna zet ik het op papier. 

 

En laat je je daarbij inspireren door de grootmeesters? 

Uiteraard: Paul Snoek, Rimbaud, Baudelaire... Als puber heb ik ook heel zwaar geflirt met de surrealisten. Gerard de Nerval hoorde daar bij: niet de meest vrolijke man, want hij hing zich op aan een lantaarnpaal. Allen Ginsberg was een even geweldige inspiratiebron. Bij hem primeert het onstuimige dat ik in mezelf terugvind. Maar naast dat destructieve en de demonen, teer ik altijd op een brok energie en levenslust. Die gaan nooit weg. 

 

Hoe gedijt zo’n onrustige, innerlijk bruisende vrouw in een rustige provinciestad als Brugge? 

Ik zie de stad heel erg graag. Het gezapige dat hier hangt, heb ik absoluut nodig. Brugge is een baken voor me. Het water is overal, de zee is vlakbij: daar geniet ik ontzettend van. Ik zou nooit de schrijver kunnen zijn die in Antwerpen of in Gent woont en dan lotgenoten opzoekt in schrijverscafés: oh gruwel! De ontmoetingen met mensen hier, die heel andere dingen doen dan ik: dat maakt het fijn. Het mag een zeefdrukker zijn, of een baggeraar of een imker: ik hou ervan om met dat soort mensen op te trekken. Zo lang er maar geestdrift is. 

 

Bruges la Morte, wordt soms gezegd. Akkoord? 

Néén! Dat huizenhoge cliché doet bijzonder neerbuigend over Brugge, terwijl dit een ontzettend interessante stad is. We hebben een mooie brok natuur en bovenal hebben we hier de Vlaamse Primitieven, in het Groeningemuseum. Dat is een godsgeschenk, ik ga er zo vaak naar kijken. 

 

Wat spreekt je aan in het werk van de Vlaamse Primitieven? 

Ik kan me er eindeloos aan laven en kom ervan in extase. Het ontroert me. Het stoort me ook niet dat die schilderijen duidelijk zijn en niet meteen de verbeelding prikkelen. Ze bekoren me, ik blijf ernaar terugkeren. Het is gewoon pure ontroering. Hetzelfde geldt voor kerken in de stad: daar spreekt geschiedenis uit en de mogelijkheid om een stuk troost en bezinning te vinden. Ik beschouw ze als een fijne schuilplaats. 

 

Wat is jouw hotspot in Brugge? 

Doe mij maar het Pastoor Van Haeckeplantsoen: heel eenvoudig maar mooi. Ik heb me trouwens laten wijsmaken door een Hollandse schrijfster dat Van Haecke een satanische priester geweest zou zijn en daarover geschreven zou hebben. Sindsdien vind ik dat plantsoen nog interessanter. 

 

Is dichten een droomjob? Of sla je op een dag misschien een andere weg in? 

Dichten is wat ik nu doe. Ik voel me daar goed bij, maar uiteraard droom ik weleens van dingen die ik nog wil realiseren. Een scenario schrijven, een CD opnemen… Misschien gebeurt het ooit wel maar voorlopig blijf ik met dichten bezig. Ik geniet daar oprecht van. 

 

Wat beschouw je als je beste stuk poëzie tot nu toe? 

Ik ben heel, heel trots op het gedicht ‘Gekoesterd door een benzinepomp’, uit de bundel ‘Vrolijke Verwoesting’. Het gedicht is wreed, er zit vaart in, het is filmisch, gewelddadig en achteloos. Je voelt dat de pijn over de relatie met mijn ouders er subtiel in verweven zit. Dus dat beschouw ik als een straf stuk poëzie, ja. Echt wel.