Cultuurcentrum Brugge

Into The Open

Voetvolk

Lisbeth Gruwez (1977) is een Belgische danseres en choreografe. Ze studeerde aan het Stedelijk Instituut voor Ballet en aan P.A.R.T.S. Ze begon haar danscarrière bij Ultima Vez in The Day of Heaven and Hell, een project over Pasolini. Vanaf 1999 werkte ze samen met Jan Fabre voor de voorstellingen As long as the world needs a warrior’s soul, Je suis sang en de befaamde solo Quando l’uomo principale è una donna. Daarnaast werkte ze ook met onder andere Jan Lauwers, Grace Ellen Barkey, Riina Saastamoinen, Sidi Larbi Cherkaoui en Peter Verhelst. Ze vertolkte de hoofdrol in Lost Persons Area, de debuutfilm van Caroline Strubbe. In 2007 richtte ze samen met Maarten Van Cauwenberghe het gezelschap Voetvolk op.

  

 

Maarten Van Cauwenberghe (1976) is een Belgische muzikant, componist en dj én de andere helft van Voetvolks artistieke team. Hij begon gitaar te spelen op zijn twaalfde. Na de middelbare school trok hij naar de KU Leuven voor een opleiding handelsingenieur en naar de Jazzstudio in Antwerpen.  

In 2000 begon hij te werken met Jan Fabre. Hij maakte de muziek voor As long as the world needs a warrior’s soul (2000), Je suis sang (2001) en Quano l’uomo principale è una donna (2004).

Naast zijn componeerwerk voor Voetvolk werkte hij ook samen met Julia Sugranyes, Label Cedana, Comédie de Valence, Louise Chardon, Tristero, Collectif Transquinquennal, Manah Depauw, Alex Salanis, Miet Warlop en Antoine d’Agata. Van Cauwenberghe is ook medeoprichter en bandlid van de psychedelische electropunkband Dendermonde.

 

Voetvolk 
Lisbeth Gruwez en Maarten Van Cauwenberghe maakten samen al meer dan tien voorstellingen, waaronder It’s going to get worse and worse and worse, my friend (2012), AH/HA (2014), Lisbeth Gruwez dances Bob Dylan (2015), We’re pretty fuckin’ far from okay (2016), The Sea Within (2018) en Piano Works Debussy (2020). Hun voorstellingen reisden al de halve wereld rond en werden o.m. geselecteerd voor het Festival d’Avignon, Julidans, Tanz im August, Dance Umbrella, het TheaterFestival en de Biënnale van Venetië. 

 

Het werk van Voetvolk wordt in grote mate bepaald door improvisatie, performance-elementen, een fijnzinnige maar haarscherpe dialoog tussen dans en geluidsontwerp: Gruwez en Van Cauwenberghe sturen elkaar aan met als doel een perfecte symbiose te bereiken tussen het auditieve en het visueel-fysieke. Dat in Into the open, een dance-meets-concert-voorstelling, deze ontmoeting tussen muziek en dans meer dan ooit centraal staat, spreekt voor zich. Ik ging erover in gesprek met Maarten Van Cauwenberghe.

 

Vanwaar het idee om een dance-meets-concert-voorstelling maken? 
Dat heeft veel te maken met COVID-19. We zijn vertrokken vanuit de vraag: wat zouden mensen nu het allerliefste zien na deze uitdagende coronaperiode? Het antwoord: een heel energieke voorstelling, een feest. Wij hadden natuurlijk ook zelf heel veel goesting om nog eens volledig los te gaan. Verder werd ons idee voor deze voorstelling ook gevoed door een frustratie over hoe de combinatie dans en concert meestal op een podium gebracht wordt. Bekende bands nodigen soms dansers uit om hun liveconcert te bekrachtigen maar vaak is dat slecht gechoreografeerd. De muzikanten staan daar maar wat te staan en de dansers moeten ongemakkelijk om hen heen dansen. Ik vind het tenenkrullend om te zien hoe dat dans oneer aandoet. Wij wilden dat met Into the open beter doen, met veel respect voor zowel muziek als choreografie. Eigenlijk is deze voorstelling dus ook gewoon een verderzetting van hoe ik als componist en Lisbeth als choreografe altijd samenwerken. Het is een viering van waar wij als gezelschap al jaren mee bezig zijn, van de jarenlange samenwerking tussen Lisbeth en mij.

Lisbeth staat niet op scène. Jij wel; samen met je band Dendermonde. Dit is een uitzonderlijke situatie. Normaal gezien sta jij niet op het podium, en al helemaal nooit zonder Lisbeth.
In zekere zin is dit inderdaad een bijzondere voorstelling omdat de rollen na vijftien jaar voor de eerste keer worden omgedraaid. Ik en de andere bandleden staan op het podium omdat we muziek gebruiken en spelen van mijn band Dendermonde.

De muziek bestond dus al voor de choreografie? 
Klopt, de basisriffs bestonden al maar we hebben de muziek enorm aangepast in functie van de dans. We hebben echt durven zeggen: “oké, nu gaan we helemaal opnieuw beginnen.” Het voordeel van bestaande muziek gebruiken was dat we heel goed wisten wat de energie van die muziek was; wat de tempo’s en de ritmes waren. Lisbeth en ik hebben de muziek tot op het bot geanalyseerd en in dialoog met de choreografie terug opgebouwd.

Jij en je bandleden blijven dus wel gewoon als muzikanten op podium staan?
Ja. Het is wat anders gelopen dan oorspronkelijk het idee was. Eerst wilden we ervoor zorgen dat het niet langer duidelijk zou zijn wie muzikant en wie danser was. Daarom hielden we audities voor dansers die ook muziek konden maken. Sommigen hadden wel wat vals gespeeld, merkten we achteraf [lacht]. En ook voor de muzikanten, inclusief mezelf, leek het net iets te moeilijk om echt als danser op podium te staan. Natuurlijk performen en dansen wij als muzikanten wel mee, maar dan vanuit onze eigen kwaliteiten. Lisbeth is gelukkig heel erg goed in het zoeken naar iemands beweginstaal om daar dan verder mee aan de slag te gaan. De band stond in het begin van de repetities erg kwetsbaar op het podium. Onze band is het niet echt gewoon om op te treden. We hebben Dendermonde in eerste instantie opgericht om samen te repeteren en creëren, niet om voor een publiek te spelen. In ons achtjarige bestaan stonden we misschien zes keer op een podium. Voor hetzelfde geld maak je jezelf dus compleet belachelijk, maar Lisbeth was daar voor ons een echte beschermengel. Ze heeft zo’n scherpe blik voor authenticiteit. We waren er dus wel gerust in dat ze ervoor zou zorgen dat we er niet onnozel uit zouden zien. De dansers bespelen uiteindelijk ook geen muziekinstrumenten. Wel nemen ze de symbolische rol van zanger op zich. Tijdens een concert is de blik van het publiek namelijk meestal gericht op de zanger. In de plaats van een band met zanger is het een band met dansers geworden.

En de choreografie, hoe is die tot stand gekomen?
We zijn begonnen met improvisaties op basis van de vraag: hoe gedraagt een publiek zich tijdens een concert? Het was niet ons doel om dat gedrag te ontleden maar het materiaal dat uit die oefening ontstond bleek wel interessant en is deel van de choreografie gebleven. Een echte boodschap willen wij met deze choreografie niet brengen. Deze voorstelling is voor ons vooral een interessante vingeroefening. Het is niet zo dat wij onszelf de vraag hebben gesteld: wat betekent rock-‘n-roll in deze tijd? Qua inhoud willen we niks pretenderen. Voor ons was de startvraag: kunnen we een concert-voorstelling maken die echt op een volwaardige manier ergens tussen concert en dansvoorstelling valt? Daar zijn we volgens mij in geslaagd en we zijn enorm blij dat we zo ook een breder publiek kunnen aanspreken.

Jullie spelen de voorstelling zowel voor een staand publiek in een concertzaal als voor een zittend publiek in theaterzalen. Wat werkt er volgens jou beter?  
Eigenlijk hangt dat simpelweg af van de locatie. Vanuit knaldrang na corona was het voor ons een absolute must dat het publiek zou kunnen rechtstaan en bewegen. Na een aantal shows en generale repetities merkten we echter dat de voorstelling ook heel goed werkt voor een zittend publiek. Op grote en hoge podia, zoals in de AB of op Pukkelpop, blijft het natuurlijk vanwege de zichtlijnen noodzakelijk dat het publiek rechtstaat. Anders zie je niet veel verder dan de knieën van de performers. Maar we hebben ondervonden dat de voorstelling voor een zittend publiek op een bepaalde manier intenser is. Het is een interessante oefening om op je stoel te blijven zitten terwijl je echt wil bewegen. Het feit dat we breken met alle regels van een klassieke dansvoorstelling komt nog meer tot uiting als je dan toch moet blijven zitten. Voor ons als performers is het dankbaar om de voorstelling afwisselend voor een staand en zittend publiek te spelen. Dat voedt de voorstelling. Bij een staand publiek zijn we wilder omdat we het publiek echt willen inpakken. Die energie nemen we mee naar de theaterzalen. Voor een zittend publiek is alles dan weer heel zichtbaar en letten we bijvoorbeeld meer op compositie. Door die combinatie worden we steeds beter in onze energie op de juiste momenten in te houden en los te laten. De sfeer wordt bovendien ook echt mee bepaald door het publiek. Het is een echt two to tango-verhaal. We moeten niet alleen onszelf goed aanvoelen maar ook het publiek.

 Tekst: Louise Raes

 

 

De programmatekst en inleiding worden verzorgd door het team van De Zendelingen, een productiehuis voor multimediale content over podiumkunsten en een collectief van freelancers die werken rond omkadering.