Cultuurcentrum Brugge

Steven Van Havere  
muzikant


“Ik wou drummer worden. En het is gebeurd”


Als je in de wereld van de muzikanten belandt, krijg je een natuurlijke motivator. Iets ‘niet kunnen’ is geen optie meer. Je legt gedurig de lat hoger en beseft dat daar inspanningen voor nodig zijn. Bij mij is dat allemaal organisch gegroeid. Ik wou drummer worden en het is gebeurd. Ik zou er nooit geraakt zijn als ik niet zo hard had doorgebeten. 

Het draait in de sector om een combinatie van factoren. Muziek mag je nooit louter op diploma’s beoordelen. Heel wat mensen met een conservatoriumdiploma missen naar mijn gevoel visie. Ze hebben technisch talent maar geen identiteit, terwijl anderen geniaal zijn zonder dat ze bagage hebben. Soms kan bagage zelfs belemmerend werken. 

Drummen bij Gorki was de ideale leerschool. Veel spelen. Toffe shows. Een fantastische omgeving. Een vrolijke bende. Ik heb er alleen maar goeie herinneringen aan. En later belandde ik bij Arid, vanaf 1997. Het fijne was dat we nooit de aanmodderperiode hebben meegemaakt. Geen jeugdhuizen, geen kroegen. We zaten meteen bij Live Nation, kregen de volledige omkadering en een internationale entourage, die ons tot in New York bracht. Ik heb met volle teugen van de vibe genoten.


Brugge


De Cactusclub van weleer in de Sint-Jakobsstraat koester ik. Daar is het voor Arid destijds begonnen. Ik kende de club en Patrick Keirsebilck. Op een bepaald moment moesten wij een showcase doen, er zou een belangrijke platenman uit Amerika komen kijken. Ik zocht een goeie locatie en in de Cactusclub hebben Arid en Loop Lizard toen allebei een showcase gespeeld. Arid stond later ook één keer op het Cactusfestival. De club van toen, dat is de plaats die ik koester. Ik heb er letterlijk mijn broek versleten. Als het nieuwe muziekcentrum aan de Bargeweg er is, zal ik als eerste aan de deur staan.

Ik wou drummer worden, en het is gebeurd 

 

Ik heb het drummen altijd gekoesterd. Het begon met een trommeltje dat ik op mijn zesde kreeg voor Sinterklaas. Het ging helaas meteen kapot, ik zaagde tot ik een nieuw exemplaar kreeg. Voor mijn plechtige communie kreeg ik uiteindelijk een echt drumstel. Ik amuseerde me daar ontzettend mee. Het draaide vooral om dat plezier, niet om ‘drummer worden’. Die boodschap geef ik vandaag nog mee aan ouders die met hun kinderen langskomen in Metronoom: ze hoeven niet tot in het absurde met muziek bezig te zijn om goed te worden. Een kind wisselt af: nu eens Lego, dan Playmobil, en dan weer een instrument. Dat muziekinstrument is vaak één van de speeltjes waarbij de klik pas later komt. 

 

Wanneer was dat bij jou het geval? 

Ik moet dertien of veertien geweest zijn. Ik deed heel fanatiek aan sport en muziek en moest op een bepaald moment een keuze maken. Het is muziek geworden. Pas toen ben ik bewust beginnen studeren op een instrument, met discipline. 

 

Vond je dat lastig? 

Helemaal niet. Als je in de wereld van de muzikanten belandt, krijg je een natuurlijke motivator. Iets niet kunnen is geen optie meer. Je legt gedurig de lat hoger en beseft dat daar inspanningen voor nodig zijn. Bij mij is dat allemaal organisch gegroeid. Ik was de jongste thuis, op mijn tiende luisterden mijn oudere zussen naar Led Zeppelin en Black Sabbath. Ik mocht al eens mee naar een concert via hun vrienden. Dat hielp. Daarnaast heeft de BILBO een belangrijke rol gespeeld. 

 

Vertel? 

Ik mocht in BILBO aan de slag als jobstudent. Baas Luc Vandenbossche was manager van de hardrockband Acid. We spreken begin jaren ‘80. In 1983 zag ik Acid voor het eerst live in Vorst Nationaal, in het voorprogramma van Black Sabbath. Als je dat op je dertiende ziet gebeuren, voel je: dit is het. Ik ben toen maniakaal beginnen oefenen, heb de school wat verwaarloosd. In die periode was mijn vader zwaar ziek: het was moeilijk, maar ik ben mijn doel blijven volgen. Ik wou drummer worden en het is uiteindelijk gebeurd. 

 

Het echte verhaal startte later, in 1993, als drummer bij Gorki. Het resultaat van je tomeloze inzet?
Ik zou er nooit geraakt zijn als ik niet zo hard had doorgebeten. Waarmee ik niet zeg dat discipline het enige is. Het draait in de sector om een combinatie van factoren. Muziek mag je nooit louter op diploma’s beoordelen. Heel wat mensen met een conservatoriumdiploma missen naar mijn gevoel visie. Ze hebben technisch talent maar geen identiteit, terwijl anderen geniaal zijn zonder dat ze bagage hebben. Soms kan bagage zelfs belemmerend werken. Als muzikant moet je eigenlijk alles leren, daarna alles vergeten en het terug oppikken als je het nodig hebt. Wie daarin slaagt, is ijzersterk. 

 

Jouw wereld bestond uit Black Sabbath en Led Zeppelin. Hoe ervoer je de sprong naar Gorki, een band in de Nederlandstalige rockscene? 

Het was het jaar na hun debuut, ze waren toen razend populair. Gorki was een bom. Ongezien in Vlaanderen. Ik had als jonge muzikant vrij snel door dat ik mijn plek niet zou vinden in Brugge. Dus ik las HUMO, bladerde door de TTTpagina’s, las de zoekertjes. Etienne Berghmans was in die tijd net buiten gegooid bij Clouseau en startte een nieuwe band: Kicks. Ik stuurde een cassette in, mocht auditie doen en het klikte. Het groepje heeft geen potten gebroken, maar zo kwam ik wel in contact met andere mensen uit de sector en ben ik bij Gorki beland. Marc Bonne was er interimdrummer, het liep niet meer zo goed. Luc De Vos wou kostte wat het kost een vrouwelijke drummer in de plaats. Manager Noelle Vanhelsuwé zette een auditie op poten. Ik werd uiteindelijk aangenomen en zo is de trein beginnen rijden. 

 

Je mocht meteen meewerken aan ‘Hij Leeft’, het Gorki-album dat na de release in 1993 goud haalde. Daarvoor trokken jullie naar Senegal. Een fijne ervaring? 

Fantastisch! Pas op, het was technisch verre van evident. We hadden wat info opgezocht, wisten dat Dakar een wereldstad was, tot we daar aankwamen... dat viel toch een beetje tegen. Afrika is een andere wereld, de studio van Youssou N’Dour was niet wat we verwachtten. Maar het was toch een avontuur van formaat, we hebben een machtige plaat gemaakt en daarin heel wat lokale invloeden verwerkt. Plaatselijke muzikanten droegen hun steentje bij: onvergetelijk. 

 

In 1999 vertrok je bij Gorki. Hoe kijk je op die periode terug? 

Het was de ideale leerschool. Veel spelen. Toffe shows. Een fantastische omgeving. Een vrolijke bende. Eigenlijk kun je je niks beters wensen als beginneling. We hadden het geluk dat er toen veel meer kleine festivalletjes bestonden, zoals Ruddrock in Brugge of Rock Beselare. Je kon in West-Vlaanderen alleen al een hele zomer lang festivals spelen. Vanhelsuwé waakte erover dat we het wat beperkten en onszelf niet plat speelden. Ik heb er alleen goeie herinneringen aan. 

 

Van Gorki schoof je door naar die andere Gentse band: Arid. Jullie braken in 1999 internationaal door met ‘Little Things of Venom’. Alweer een jongensdroom die uitkwam? 

Eigenlijk wel. Arid stond op Humo’s Rock Rally in 1996, ik kwam erbij in 1997. Ze hadden even getwijfeld of ze voor het hardere genre, dan wel voor de stijl van Jeff Buckley zouden kiezen. Het werd het laatste en het was Luc De Vos zelf die me tipte over de groep. ‘Steven’, zei hij, ‘er is daar een zanger die fenomenaal is en die band zoekt een drummer.’ Ik woonde een repetitie bij, hoorde Jasper Steverlinck en wist: dit stemgeluid is uniek. Ik ben in de buurt van de band gebleven en er later in gestapt. Het fijne was dat we nooit de aanmodderperiode hebben meegemaakt. Geen jeugdhuizen, geen kroegen. We zaten meteen bij Live Nation, kregen de volledige omkadering en een internationale entourage, die ons in New York bracht. 

 

Had je toen door hoe immens populair jullie werden? 

Absoluut en ik heb met volle teugen van de vibe genoten. We deden een Europese tournee, stonden in het voorprogramma van Suede en Counting Crows. We waren te zien op MTV. ‘It was happening.’ Dat verhaal heeft tot 2012 gelopen: ik ben nog steeds ontzettend fier op wat we met Arid gerealiseerd hebben. In 2019 was er een reünieconcert, voor de twintigste verjaardag van ‘Little Things of Venom’. Ik heb gewacht tot aan de eerste repetitie om dat weer op te pikken maar de vibe keerde meteen terug. Alsof ze nooit weggeweest was. 

 

Hoe zit het met de Brugse muziekscene, anno 2020? 

Er leven uiteraard dingen, dat merk ik aan wie bij Metronoom passeert. Er is potentieel. We kennen allemaal het verhaal van Red Zebra. Maar toch kun je het niet vergelijken met Kortrijk: die hebben Goose en Ozark Henry. Gent heeft Soulwax. Antwerpen heeft dEUS. Wij missen zo’n kanjer – maar hoe dat nu precies komt? Geen idee, eigenlijk. Er is natuurlijk uitstroom: mensen die muziek gaan studeren, trekken hier weg en blijven elders plakken. Dat heeft er vast mee te maken. 

 

We blijven nog even in Brugge hangen voor je hotspot. Welke plek steekt er hier met kop en schouders bovenuit? 

De Cactusclub van weleer in de Sint-Jakobsstraat. Daar is het voor Arid destijds begonnen. Ik kende de club en Patrick Keirsebilck. Op een bepaald moment moesten wij een showcase doen, er zou een belangrijke platenman uit Amerika komen kijken. Ik zocht een goeie locatie en in de Cactusclub hebben Arid en Loop Lizard toen allebei een showcase gespeeld. Arid stond later ook één keer op het Cactusfestival. De club van toen, dat is de plaats die ik koester. Ik heb er letterlijk mijn broek versleten. Als het nieuwe muziekcentrum aan de Bargeweg er is, zal ik als eerste aan de deur staan. Die werking is ontzettend belangrijk om nieuw talent kansen te geven. De allereerste podiumervaring, bij wijze van spreken. Daar wordt de kiem gelegd voor goeie bands en muzikanten. 

 

Als drummer en producer heb jij intussen tien gouden platen verzameld. Wat doet zoiets met een mens? 

Twintig jaar geleden was een gouden plaat het ultieme bewijs van succes. Bekijk het zo: voor een album was de productiekost dezelfde, en na de release begon de verkoop te draaien. Tienduizend of tien miljoen albums over de toonbank? Het maakte in prijs geen verschil. Een platenmaatschappij met een paar Robbie Williamsen in de stal had meteen een immens kapitaal in handen. Dus zagen ze brood in wat andere muzikanten deden en tekenden ze pakweg tien nieuwe groepen per jaar. Zo ging het ook met Arid: Double T bood ons een contract aan, de budgetten kwamen erbovenop. Maar na dat tekenen moet je nog airplay krijgen op de radio. Dat lukte. Pas toen sloeg de vonk over op het publiek en daar zit de sleutel naar de roem. Het overkomt eigenlijk maar een paar van die groepen die ooit ergens een contract versieren. Na een jaar behaalden wij dat ultieme verkoopcijfer: 25.000 platen. Goud. Dat vond ik een fenomenale bekroning, die een cumul in gang zette waardoor we nog meer albums verkochten. Ja, ik ben daar nog steeds trots op. 

 

Vandaag leef je op een ander ritme, je bent directeur van muziekschool Metronoom. Mis je de rock-‘n-roll lifestyle? 

Het was fijn om het allemaal even te herbeleven voor die jubileumconcerten van Arid. Ik heb daarvan genoten. Maar ik ben nu vijftig hé... in de sport zeggen ze: de speler wordt trainer. U2 en de Rolling Stones zijn de uitzondering: oude mannen op een podium, maar ze doen het nog steeds fantastisch. De beleving is intens. Toch mis ik het zelf niet genoeg om terug om twee uur ‘s nachts in Kinky Star voor tweehonderd euro en drie pistolets een set te geven. Daarvoor ben ik net niet bevlogen genoeg. 

 

Welke boodschap geef je graag aan een beginnende, ambitieuze muzikant? 

Een open vizier hebben en nooit een asshole worden. Anders kom je niet eens aan bod. De goeie klik bepaalt of je ergens mag starten – daarom is het mij gelukt bij Gorki, bij Arid én bij Hooverphonic. Maar als je op weg gaat met een band en je laat je ego spelen, dan schiet je vroeg of laat in je eigen voeten. Dus zorg voor dat open vizier, onderdruk je ego en koester je leergierigheid. En oh ja: de drummer krijgt altijd het minst aandacht. Daar moet je mee kunnen leven.