Cultuurcentrum Brugge

Marec
cartoonist

VAN EYCK 2020


“Cartoonisten lopen als eersten het mijnenveld in”


Eén van mijn neven was cartoonist en tekende destijds voor het Brugsch Handelsblad. Ik was een jongetje van vier toen ik hem in het ziekenhuis bezocht, een week later overleed hij. Toen wist ik: ik word ook cartoonist. In het begin van mijn carrière voelde ik me een beetje Zorro. Niemand in mijn familie wist dat ik cartoons tekende, ik publiceerde onder een andere naam om eventuele kritiek te ontwijken. Overdag was ik de voorbeeldige jongen, ’s nachts trok ik mijn zwarte cape aan en zat ik aan mijn tekentafel.

Ik heb een voorkeur voor humor waar betekenis achter zit. Geen gratuite dingen. Maar je hoort me niet zeggen dat er dingen zijn waar je niet om mag lachen. Mijn grote voorbeeld en inspiratiebron blijft het Franse magazine Charlie Hebdo. Daar werken een paar cartoonisten die er met kop en schouders bovenuit steken. Wolinski, een van de toppers, was 80 toen ze hem bij de aanslagen neerschoten. Hadden ze het niet gedaan, dan was hij vast nog bezig. Hier in België hebben we GAL, ook tachtig, hij blijft schitterende dingen maken. Daar buig ik voor.


Brugge


Hier is het voor mij allemaal begonnen. Toen ik nationaal werkte, heb ik nog overwogen om naar Brussel te verhuizen. Maar toen dook de fax op en kon ik tekeningen gewoon doorsturen. Voor de kinderen ben ik blij dat we in Brugge gebleven zijn. Ze zijn opgegroeid in een aangename, veilige stad, waar ze zonder gevaar weer naar huis keren. Je zou kunnen zeggen: er moet méér gebeuren voor de jeugd, maar eigenlijk gebeurt hier best veel. Het aanbod is immens. En neen, het stoort me niet dat er hopen toeristen in de stad rondlopen. Ik geniet daarvan. Ik vraag me stiekem zelfs af op hoeveel foto’s ik eigenlijk te zien ben. Ergens in Australië moet er vast een foto van de Markt hangen waarop ik met mijn fiets passeer.

Cartoonisten lopen als eersten het mijnenveld in

 

Ik wou altijd al cartoonist worden. Eén van mijn neven was zelf cartoonist en tekende destijds voor het Brugsch Handelsblad. Hij was een stuk ouder dan ik en het is één van de meest prille herinneringen: dat ik hem bezocht in de Sint-Jozefskliniek in 38 hedendaagse primitieven 39 Hij lag op bed, ik was een jongetje van vier. Achteraf vertelde mijn vader dat die neef heel erg ziek was en nauwelijks een week later overleed. Toen wist ik: ik treed in zijn voetsporen. Na mijn middelbare school ging ik naar de academie en leerde er tekenen en schilderen. Ik ontdekte dat schilderen me heel erg beviel en besloot er mijn stiel van te maken. 

 

Wat voor schilderijen maakte je aanvankelijk? 

Ik focuste op het hyperrealisme: mensen exact naschilderen zoals ze zijn, waardoor je geen verschil met een foto merkt. Voor een van die werken ben ik zelfs ooit bekroond, maar tussendoor begon ik toch die cartoons te tekenen. Dat ging vlotter, ik zag eindresultaat en de mogelijkheid om er iets mee te verdienen. Zo heb ik me letterlijk gesmeten. 

 

Werd het meteen je broodwinning? 

Neen, ik heb eerst nog tien jaar gewerkt in drukkerij Die Keure in Brugge. Ik had ‘en cours de route’ wel al wat ervaring opgedaan in de Brugse Uitkrant en zo. Het opvolgen van mijn neef, voor Brugsch Handelsblad, is pas later gebeurd. Ik ben na mijn studententijd meteen gaan werken en had daardoor een stukje jeugd gemist, ik zat meteen in een heel serieuze omgeving. 

 

Diende dat tekenen en schilderen in die periode als tegengif? 

Eigenlijk wel. Ik voelde me in die tijd een beetje Zorro. Niemand in mijn familie wist dat ik cartoons tekende, ik publiceerde onder een andere naam om eventuele kritiek te ontwijken. Overdag was ik de voorbeeldige jongen, ’s nachts trok ik mijn zwarte cape aan en zat ik aan mijn tekentafel. 

 

De allereerste cartoon voor het Nieuwsblad, herinner je je die nog? 

Dat was in 1993, Bill Clinton was net president geworden. Een week na zijn inauguratie begon hij meteen met hele zware besparingen en nieuwe belastingen, tegen alle beloftes in. Zoals die mannen dat altijd doen hé. Ik heb hem toen geportretteerd op Wall Street, zoals Freddy Kruger uit ‘Nightmare on Elm Street’: de man die alles wegmaait. 

 

Toets jij de inhoud van die tekeningen inhoudelijk af met de redactie? 

Neen, ik krijg daarvoor carte blanche. Het grote voordeel is dat ik, voor ik nationaal ging, een hele periode voor het Nieuwsblad had gewerkt. Ik kreeg de eer om wekelijks tekeningen te maken voor de weekendeditie Brugge-Oostkust. Het moest gaan over Brugge en daar gebeurde niet altijd gek veel: dat was een uitdaging. Mijn grote inspiratiebron was in die tijd het Franse magazine Charlie Hebdo. Daar werken cartoonisten die er met kop en schouders bovenuit steken. 

 

Cartoonisten liggen wereldwijd geregeld onder vuur. Dat hebben de aanslagen op de kantoren van Charlie Hebdo pijnlijk duidelijk gemaakt. 

Rond de periode van de aanslagen in Parijs was het heel heftig, terwijl de redactie toch altijd bijzonder streng is geweest voor haar tekenaars. Zelf ben ik in elk geval iemand die nooit een kant kiest in tekeningen. Als ik het volk hoor roepen tegen figuren als Trump, dan ga ik niet zomaar meeroepen. Ik vraag me liever af hoe het komt dat hij verkozen is geraakt. 

 

Moet je in het vak om alles kunnen lachen? 

In het begin van mijn tekencarrière werd me uitdrukkelijk gevraagd niet te lachen met ziektes en dood of bijvoorbeeld de holocaust. Maar door de jaren heb ik een vertrouwensband gecreëerd met de redactie en de lezer en komen ook die thema’s aan bod in mijn werk. Er is een onbeschreven grens van het toelaatbare die steeds wordt verlegd, ik zoek die steeds op om het spannend te houden. 

 

Is er maturiteit nodig om een goeie cartoonist te worden? 

Absoluut. Wolinski, een van de toppers van Charlie Hebdo, was tachtig toen ze hem neerschoten. Hadden ze het niet gedaan, dan was hij vast nog bezig. Wolinski had een bijzonder frisse visie. Dat is indrukwekkend, voor mensen die je doorgaans met een rustige oude dag in een woonzorgcentrum associeert. Hier in België hebben we GAL, ook bijna tachtig. Hij blijft schitterende dingen maken. Daar buig ik voor. 

 

Het idee primeert dus op de tekening bij jou. 

In zekere zin. Er komt een pak stress bij kijken als je zo werkt, maar het maakt het boeiend. Ik herinner me nog de eerste tekening die ik ooit maakte voor een krant. Ik moest het afgewerkte stuk doorsturen met de fax. Na het tekenen was ik nog wat aan mijn tafel blijven zitten, nagenietend van mijn inspanning. Een paar uur later viel de krant hier al in de bus, ik deed ‘m open en zag mijn werk erin staan. Dat gevoel vergeet je nooit en ik ervaar die liefde voor het vak nog steeds. 

 

Hoe belangrijk is scholing voor tekenaars? 

Je moet vooral het geluk hebben dat je een goeie leerkracht voor je neus krijgt. Ik zat ooit in een debat met minister Hilde Crevits, toen nog bevoegd voor onderwijs, over hoe belangrijk leerkrachten wel niet zijn. Ik zei dat dat voor mij amper een rol had gespeeld. Crevits schrok een beetje, ze kaatste terug dat er toch minstens één leerkracht belangrijk moest zijn geweest voor mij? Maar mijn grote leerkrachten en inspiratiebronnen staan en stonden in boeken en musea. Zoiets blijft meer bij dan wat er in de klas werd verteld. 

 

Wie zijn dan de grote historische leermeesters? 

Matisse en Picasso steken er met kop en schouders bovenuit. De lijn van hun werk doet me – gek genoeg – toch terugdenken aan een leerkracht die in de lagere klassen godsdienstles gaf. Hij tekende Bijbelverhalen op het bord, in eenvoudige figuurtjes, met een landschap. Ik kon eindeloos naar die hand kijken die over het bord bewoog. Later zag ik Picasso op een raam een stier schilderen, ook met een trefzekere lijn. Die lijnen boeiden en boeien me nog steeds. 

 

Zijn er karakterkoppen die je het liefst portretteert? 

Sommige koppen zijn natuurlijk dankbaar om mee te werken: Boris Johnson, Donald Trump, ik zeg maar wat. In België is het probleem dat je niet echt meer weet wie de ministers zijn. Ik moet het écht gaan opzoeken voor ik kan portretteren. 

 

Hoe belangrijk is de Brugse context voor je werk? 

Het is hier allemaal begonnen en ik maak voor EXIT nog maandelijks een cartoon over de stad. Ik ben blij dat ik het van hieruit kan doen. Toen ik nationaal werkte, heb ik nog overwogen om naar Brussel te verhuizen. Maar toen dook die fax op en kon ik tekeningen gewoon doorsturen, zoals ik ze nu via het internet verstuur. Voor de kinderen ben ik blij dat we hier in Brugge gebleven zijn: ze zijn opgegroeid in een aangename, veilige stad, waar ze zonder gevaar weer naar huis keren. Maar kunstenaar Benoît zei me ooit dat je in Brussel meer in de wereld zit: dat missen we hier wel een beetje. 

 

Heeft Marec een favoriete hotspot in de stad? 

Ik ga op vrijdagavond graag met mijn maat van de academie zwerven in de stad. Daarna heffen we al eens het glas in ’t Risico in Sint-Anna, of in l’Estaminet. Ik hou van de bruine kroegen waar je moet rechtstaan en met je rokende vrienden buiten een praatje slaat. Niet-rokers missen veel op dat vlak. 

 

Deel je de kritiek dat de stad soms wat te stil is? Dat er te weinig dynamiek heerst? 

Ja en neen. Je zou kunnen zeggen: er moet meer gebeuren, maar eigenlijk gebeurt hier best veel. Het aanbod is immens. En neen, het stoort me niet dat er soms hopen toeristen in de stad rondlopen. Ik geniet daarvan. Ik vraag me stiekem af op hoeveel foto’s ik te zien ben. Ergens in Australië moet er vast een foto van de Markt hangen waarop ik met mijn fiets passeer. 

 

Hoe lang blijf jij nog cartoons tekenen? 

Liefst tot mijn laatste adem. Tenzij ze mij vroeger buiten gooien bij de krant. Weet je, ik zei onlangs tegen een collega dat ik het zelfs zou blijven doen als ik dementeer. Waardoor mijn tekeningen veranderen. Of waardoor ik vijf dagen op rij hetzelfde teken en het niet eens besef: heerlijk! Nee, serieus: net zoals de tekenaars van Charlie Hebdo hoop ik lang genoeg interessant te blijven. Het spijtige is dat we hier een kritisch, satirisch blad van dat kaliber missen. Dat heeft te maken met het kleine taal- en afzetgebied. Het zou goed zijn als we onze eigen Charlie hadden. Die mannen tekenen voor onze vrijheid. 

 

Verduidelijk? 

Cartoonisten tonen waar de grenzen liggen. Ze lopen als eersten het mijnenveld in als er iets gebeurt. De journalisten lopen erachteraan en schrijven erover. Maar cartoonisten zetten de eerste stap, soms op risico van hun leven. 

 

Is het dat waard? 

Moeilijke vraag. Na de dood van Wolinski zei zijn echtgenote dat hij zich altijd had afgezet tegen die politieke onderstroom in cartoons, maar dat hij er wel mee de prijs voor betaald heeft. Voor mij persoonlijk is dat geen must, dat ‘afzetten tegen’, maar het proces blijft wel interessant. 

 

Zolang er maar een glimlach aan vasthangt... 

Ja, ik vind dat belangrijk. Het doet me plezier als mensen zeggen: je doet ons lachen, zelfs als het over iets ergs gaat. Denk maar aan 9/11, of aan het busongeval in Sierre destijds. Ik heb erover getekend. Bij 9/11 wist ik op het moment zelf niet eens wat er écht aan de hand was. Toch zei de redacteur: ‘Het is het moment om een historische cartoon te maken’. Die boodschap is me bijgebleven. Ik hoed me voor spotten met verdriet, maar ik besef dat mijn tekeningen in zekere zin een brokje hoopje geven. Ook daarom blijf ik het doen.