Jos van Immerseel
toetser - dirigent
“De passie voor originele instrumenten en klank is geen liefde, maar noodzaak.”
Ik ben geboren in 1945, net na de oorlog. Om het musiceren te kunnen onderhouden, hadden mijn ouders een buffetpiano gekocht. Zo is het instrument zichtbaar en hoorbaar geworden voor mij. Via een nonkel die priester was, kwam ik in contact met het orgel. Het eerste wat destijds me opviel, was dat al die orgels verschillend klonken. Als je vandaag in de muziekwereld rondkijkt, zijn alle instrumenten bijna hetzelfde.
De passie voor originele instrumenten en de originele klank is geen liefde, maar noodzaak. Als je muziek uit de achttiende eeuw speelt op instrumenten die er niks mee te maken hebben, dan ben je onprofessioneel bezig. Wie geïnteresseerd is in een sonate van Beethoven, moet ook geïnteresseerd zijn in de tijd waarin hij leefde. Als je dat probeert, ben je zeer verbaasd over wat ze in die tijd met muziek deden. Componisten noteerden wat collega’s op hoog niveau konden uitvoeren, volgens de wens van de componist. Er zat ook altijd een stuk creativiteit in: dat is wat wij met het orkest Anima Eterna Brugge vandaag tot op zekere hoogte nastreven.
Brugge
Mijn vader was een groot bewonderaar van Brugge en de stad heeft mij ook altijd méér gefascineerd dan andere steden. Als ik ben blijven hangen, dan vooral door een speling van het lot. Anima Eterna had bij de start in 1987 geen vaste stek, er was nood aan een repetitie- en administratieruimte. Met die vraag zijn we in het Kaaitheater bij Hugo de Greef beland en in residentie gegaan. Als intendant voor Brugge2002 heeft hij ons later meegekomen uit Brussel. We zijn hier nog steeds in residentie en proberen de muziek van vroeger los te maken uit de oude, vastgeroeste structuren. Ik voel me in deze stad ook zeer, zeer thuis. Als het niet moet, zie je mij niet meer verhuizen. Het is hier goed.
De passie voor originele instrumenten en klank is geen liefde, maar noodzaak
Ik ben geboren in 1945, net na de oorlog. In die tijd was musiceren eigenlijk heel normaal. Mijn moeder was huisvrouw, ze speelde meermaals per week piano. Mijn vader speelde viool, hij was lid van een amateurorkest. Om het musiceren te kunnen onderhouden na de oorlog, hadden mijn ouders een buffetpiano gekocht. Zo is het instrument zichtbaar en hoorbaar geworden voor mij.
Er is een zuster die een forse invloed heeft gehad op jouw muzikale ontwikkeling. Vertel eens?
Mijn twee zussen gingen naar een nonnenschool in Antwerpen, daar werd muziekles gegeven aan een aantal leerlingen. Eén van die lesgeefsters was zuster Sicilienne. In mijn beleving was ze minstens 100 jaar oud maar het was een heel erg wakkere dame. Ze liet me alles spelen wat ze onder ogen kreeg. Ik ging elke week langs bij haar en snuisterde in de partituren. Er zat Beethoven bij, operette, lichte muziek... Ik kreeg geen dril of technische oefeningen, alles gebeurde vanuit een zekere natuurlijkheid. Zo is dat twee jaar lang gegaan en toen zei de zuster: je moet ergens anders naartoe, want ik heb alles verteld wat ik weet. Geloof me: ik heb in mijn opleiding nadien nooit nog iets nieuws gehoord.
Wat voor haar pleit, natuurlijk. Later ging je studeren aan het conservatorium: een bewuste keuze?
Ach, ik ben met muziek begonnen op mijn negende, vanwege de piano thuis hé. Op den duur draaide het erop uit dat ik dat instrument een beetje gestolen had van mijn ouders en er voortdurend zelf op speelde. Daarom stuurden ze mij naar die non, daarna volgde de muziekschool, en nog later het conservatorium. Ik behaalde mijn diploma toen ik zestien was – vrij jong – maar zo is het gegaan. Een natuurlijk proces.
Tegelijk groeide jouw passie voor oude instrumenten, de clavecimbels, de pianofortes. Vanwaar die belangstelling?
Je moet weten dat ik katholiek ben opgevoed. Ik had een nonkel die priester was, ik liep school bij de Jezuïeten. Zo kwam ik in contact met het orgel, zowel in de school als in de kerk. Ik kreeg zelfs de sleutel van die kerk om er te gaan spelen. Het eerste wat me opviel, was dat al die orgels verschillend klonken. Als je vandaag in de muziekwereld rondkijkt, zijn alle instrumenten bijna hetzelfde. Maar toen ik destijds op het conservatorium startte, stonden er twintig vleugels, allemaal vervaardigd door firma’s die niet meer bestaan. Van Fazioli, Kawai en Yamaha was nog geen sprake. De historische instrumenten waren allemaal verschillend, ik ben ertussen opgegroeid. Dus de belangstelling is er altijd geweest. Het knelpunt was alleen dat ik orgel en piano tegelijk studeerde. In de orgelklas kreeg ik een waaier van culturele rijkdom en geestelijke voeding, maar in de pianoklas ging het meer in de richting van de huidige pianolessen: militaire dril op een zwart beest. Er werd alleen maar uitgegaan van dat ene instrument en al wat ouder was, was quantité négligeable.
Hoe komt dat, denk je?
De tijdsgeest speelt een rol. Toen mijn vader destijds over het verleden praatte, vernoemde hij nooit data. Hij sprak over ‘voor de oorlog’ en ‘na de oorlog’. Dat trauma was zo immens en zijn generatie heeft een danige aversie ontwikkeld voor die periode. Daardoor vonden de mensen alles wat oud was, plots ook slecht. De lijn werd doorgetrokken in de muziek en bij instrumenten. Nieuw was beter, zoals de producten die je in de supermarkt vindt.
Jij bepleit net het omgekeerde, grijpt terug naar vroeger.
De passie voor originele instrumenten en de originele klank is geen liefde, maar noodzaak. Als een brave huisvader thuis zonder scholing een kader aan de muur wil hangen, dan zit de kans erin dat hij met de verkeerde spijker of schroef en de verkeerde hamer aan de slag gaat. En dan weet je wat er gebeurt. Als je muziek speelt uit de achttiende eeuw op instrumenten die er niks mee te maken hebben, dan ben je even onprofessioneel bezig. Wie geïnteresseerd is in een sonate van Beethoven, moet ook geïnteresseerd zijn in de tijd waarin hij leefde. Wenen was destijds zo groot als Brugge dat nu is. Er waren 100 klavierbouwers in die stad. Hoe ging dat, reizen? Hoe leefden mensen zonder computers of elektriciteit? Als je je dat probeert in te beelden, ben je zeer verbaasd over wat ze in die tijd met muziek deden. De oude instrumenten die je op die manier leert kennen, zijn vandaag vaak initieel in slechte staat. Maar gaandeweg kom je in contact met goeie restaurateurs, en dan – zoals Antwerpenaren dat zeggen – ‘valt ge van uwen stoel’. Want de klank is zoveel beter en mooier en kunstiger dan bij de instrumenten van nu. En het is wel degelijk voor die instrumenten dat Beethoven gecomponeerd heeft. Als hij zijn sonates zou horen op de instrumenten van nu, dan zou hij volgens mij met meubels beginnen gooien.
Dat authentieke hangt ook vast aan de muzieknotatie van toen. Durf je daar bij het spelen al eens van afwijken?
Ik verwijs graag naar de titel van een boek: Musik ist eine Sprache, ist keine Schreibe. Het is een taal, geen schrijfsel. Er waren in de tijd van Beethoven maar een handvol mensen die gingen studeren, in tegenstelling tot nu. De componist noteerde wat muzikanten moesten of konden uitvoeren volgens zijn wens. Maar er zat altijd een stuk creativiteit in: dat is wat wij met het orkest Anima Eterna Brugge tot op zekere hoogte nastreven. Al moet ik je zeggen dat het niet evident is, want we krijgen geen controle op wat we doen. Er zit helaas geen Beethoven op de eerste rij die zegt: ‘jongens, neen, liever niet zo.’
Zet jij dan de lijnen uit voor een uitvoering?
Iemand moet het doen hé. Democratie is mooi, maar als je overdrijft, discussieer je jaren en komt er niks uit de bus. Je moet op een bepaald moment een beslissing nemen die de goedkeuring wegdraagt van de collega’s. Precies daarom ga ik – in het geval van Beethoven – die notatie met vroegnegentiende-eeuwse ogen bekijken.
Je pleit telkens weer voor een brede historische blik.
Daarvan kun je gewoon nooit genoeg hebben. Talenkennis, zicht hebben op de sociale situatie, noem maar op... Als ik zie hoe mijn echtgenote zich voorbereidt op uitvoeringen, dan spreekt het voor zich. Ze raadpleegt negentiende-eeuwse woordenboeken Duits/Japans, Hongaarse woordenboeken, Franse bronnen, historische muziekbronnen. De uitvoering is het eindpunt van een hele studie. Als ik zelf een tekst lees van Czerny, een leerling van Beethoven, dan ontdek ik een mooie, bloemrijke taal. Zelfs met een behoorlijke kennis van het Duits bots ik op woorden die in de huidige woordenboeken niet meer staan. Als ik dus een originele partituur van Beethoven zie, merk ik andere dingen op dan in een moderne editie. Wie dat verschil niet gewaarwordt, komt niet eens in de buurt van de componist.
Botst het weleens bij Anima Eterna Brugge? Is er soms frictie tussen de muzikanten?
Neen, want bij Anima Eterna ben ik geen leermeester, daar ben ik collega. Ik stel voortdurend vragen aan leerlingen, aan gelijk wie. Is dat logisch? Past dat in het werk? Ik vind het jammer dat mensen in die context vaak op het verkeerde spoor gezet worden. Stel: ik ben een acteur met interesse in de klank van het Russisch en ik wil graag een monoloog van Dostojevski brengen. Daarvoor ga ik naar een leraar en krijg ik de taal onder de knie. Na een jaar studeren kan ik de tekst misschien brengen op een aanvaardbare manier. Als ik dat doe in de Stadsschouwburg, zal het publiek het zeer exotisch vinden, zelfs al verstaan ze er niks van. Maar als ik naar Moskou vlieg en daar hetzelfde doe, staat iedereen recht en gaan ze naar buiten. Met muziek is het net zo, al zijn mensen er zich te weinig van bewust. Die patronen zitten al vastgeroest sinds de Franse Revolutie. Alles wat we leren, komt uit de conservatoria van Parijs en we eten het als pap. Daarom heb ik Anima Eterna destijds opgericht, vanuit de gedachte: we proberen het anders te doen. Te evolueren. Te ontdekken.
Brugge is de thuisbasis van Anima Eterna. Hoe belangrijk is de stad voor jou?
Brugge was de eerste vreemde stad die ik als jonge knaap bezocht. Mijn vader was een groot bewonderaar van Brugge en de stad heeft mij altijd meer gefascineerd dan andere steden. Door orgelleraar Kamiel D’hooghe kwam ik hier eind jaren ‘60 van de vorige eeuw in contact met de orgelweek. Als ik ben blijven hangen, dan vooral door een speling van het lot. Anima Eterna had in 1987 bij de start geen vaste stek, er was nood aan een repetitie- en administratieruimte. Met die vraag zijn we in het Kaaitheater bij Hugo de Greef beland en in residentie gegaan. Later werd Hugo door burgemeester Moenaert opgevist voor Brugge2002, de culturele hoofdstad. De plannen voor het concertgebouw waarvan Moenaert droomde, werden gerealiseerd. Hugo werd er intendant en nodigde ons opnieuw uit in residentie. We zijn dus meegekomen uit Brussel en zijn hier nog steeds in residentie, omdat we de muziek van vroeger proberen los te maken uit die vastgeroeste structuren.
En zo werd Brugge ook jouw woonplaats.
Er was op de duur nog weinig dat me met Antwerpen bond. Ik heb voor Brugge gekozen, na een tussenstop in het Belgische Middelburg. En ik voel me in deze stad zeer, zeer thuis. Als het niet moet, zie je mij ook niet meer verhuizen. Het is hier goed.
Waar droomt een musicus van jouw kaliber nog van?
Ik droom van niks speciaals. En toch. Door de coronacrisis werden bij ons alle voorstellingen geannuleerd. Daardoor kreeg ik de tijd om te doen wat ik al lang wou doen. Eén van die dingen is een praktisch vademecum maken over de toepassing van de principes van de klassieke retoriek. Ze zijn een drijvende kracht geweest in tal van disciplines: schilderkunst, architectuur, noem maar op. Idem bij muziek. Ik kan door die retorische kennis de Mattheuspassie van Bach noot per noot ontleden en zeggen: daarom doet hij dit, daarom doet hij dat.
Waar ligt de toekomst van dat vademecum?
Ik probeer het in de eerste plaats toegankelijk te maken voor al wie er interesse in heeft, zelfs al spreek je geen Grieks of Latijn. Het is dus een tekst die moet verschijnen op het net en in boekvorm. De eerste knoop die ik moet doorhakken, is de taal waarin ik schrijf. Engels vind ik geen goeie optie, omdat de retoriek niet wortelt in de Engelstalige cultuur. Ik zie het graag vergezeld van andere talen. Je hoort er zeker nog van.