Cultuurcentrum Brugge

Peter Slabbynck 
zanger


“Ik doe hard mijn best om geen dinosaurus te worden”


Ik bedacht de naam Red Zebra tijdens een les esthetica in het middelbaar. Het bleek ook een soort vis te zijn, maar we vonden het gewoon goed klinken. Kort en krachtig. En een korte bandnaam kan groot gedrukt worden op een affiche. Het geweldige was dat de punk opdook in de jaren ‘70. Voor punk moest je niks kunnen. We lieten ons inspireren door The Sound, maar ook The Clash en Sham69 spraken ons aan, omwille van de rechttoe rechtaan sound. Do it yourself, daar draaide het om. Iedereen kon wat. Heel wat mensen die later geboren zijn, hebben er spijt van dat ze die periode niet hebben meegemaakt.

‘Living Room’ was een B-kant, we hadden destijds door dat het zo goed zou aanslaan. Ik vind het niet onze beste song, maar voor de meeste mensen is dat nog steeds ‘het’ nummer. Als ze het draaien op een fuif, ga ik altijd even plassen, de rest staat dan toch op de dansvloer. Het is de mood die het nummer populair heeft gemaakt, het is goed in zijn amateurisme.


Brugge


De BILBO is voor mij een bijzondere plek in Brugge. De winkel lag destijds op het eind van de Noordzandstraat, een deel van dat pand was gebouwd boven de reien en wij zaten daar altijd wat mee in. Ze hadden een gigantische platencollectie en vinyl weegt véél. Wij dachten dat, als we massaal de winkel binnen gingen, we met vinyl en al in de reien zouden zakken. In elk geval bood de BILBO ons de kans om in het ‘afgelegen’ Brugge volop muziek te ontdekken. Als ik vandaag op Facebook dingen post over BILBO, komt daar nog steeds veel reactie op. Naast die memorabele winkel heb ik ook een boon voor De Kelk omwille van de fuiven van toen. En voor Sint-Elooi, de zaal in Sint-Kruis waar het voor ons allemaal begon. 

Ik doe hard mijn best om geen dinosaurus te worden 

 

Mijn broer was destijds een grote fan van The Beatles en had een heleboel nummers op cassette. Daar zat een vreemd nummer bij over een jager, The Beatles staken er de draak mee. ‘Hey, hey, what did you kill, Bungalow Bill’. Toen ik een naam voor onze eerste band moest vinden, kwam ik bij Erect Eric and the Bungalows uit. Maar probeer dat eerste deel uit te spreken en je ontwricht je kaak. Uiteindelijk is het ‘The Bungalows’ geworden. 

 

En nog later... Red Zebra. 

Omdat we met die eerste bandnaam niet altijd au sérieux genomen werden. Ik bedacht ‘Red Zebra’ tijdens een les esthetica in het middelbaar. De ‘red zebra’ bleek ook een soort vis te zijn, maar we vonden het bovenal goed klinken. Kort en krachtig. En een korte naam kan groot gedrukt worden op een affiche. 

 

Je roots lagen niet echt in een muzikale omgeving. Heeft je dat parten gespeeld bij de start van de band? 

Het geweldige was dat de punk opdook in de jaren ‘70, ideaal als je opgroeit en muziek steeds belangrijker wordt in je leven. Als punkmuzikant moest je niks kunnen. Ik heb heel kort klassieke gitaarles gevolgd maar ik vond dat nogal creepy. De leerkracht had lange nagels aan één hand en korte aan de andere hand: ik fixeerde me daar altijd op. Het was niet echt iets voor mij, de punk maakte me immers ongeduldig. Ik deed liever onnozel, of maakte nummers voor een kampvuur bij de scouts, of persiflages. Precies daarom was de punk ideaal. ‘Do it yourself’ was het motto. Maar we hadden lef en gezonde naïviteit om ergens te geraken. En het is nog gelukt ook! 

 

Het verhaal nam uiteindelijk een hoge vlucht. Jullie behaalden een finaleplaats op Humo’s Rock Rally in 1980. Hoe voelde dat? 

Dat was overdonderend, ik was op dat moment pas 17. Zelfs de ouders van mijn lief zijn komen kijken. We waren vier pummels uit het verre Brugge die eens in Brussel mochten optreden. We zetten grote ogen op bij de professionaliteit van sommige andere finalisten, maar we trokken ons daar weinig van aan. De top drie was die avond voor ons te hoog gegrepen, maar onze bekendheid steeg plots enorm. En we konden die finaleplaats verzilveren met heel wat optredens, niet in het minst door onze manager Dirk De Pauw. Platenfirma’s waren niet geïnteresseerd en daarom namen we een single op in eigen beheer. De gevolgen zijn bekend. 

 

De song waar jullie voor eeuwig en drie dagen mee geassocieerd worden, is ‘Can’t live in a living room’. Toch was het niet de bedoeling om met dat nummer te scoren. 

Het was de B-kant, we hadden niet door dat het zo goed zou aanslaan. Ik vind het ook niet onze beste song, maar voor de meeste mensen is dat nog steeds ‘het’ nummer. Als ze het draaien op een fuif, ga ik altijd even plassen, de rest staat dan toch op de dansvloer. Het is de mood die het nummer populair heeft gemaakt want als je De Tijdloze van StuBru beluistert, is dat gegarandeerd het minst technische nummer uit de lijst. De klank is amateuristisch. Maar de combinatie van de maffe riff en de tekst die een bepaalde tijdsgeest weergeeft, doet het. Het is goed in zijn amateurisme. We konden met ‘Living Room’ een heersend gevoel uit de punk- en new-waveperiode verwoorden: de ontevredenheid. Daarna is het nummer een eigen leven gaan leiden. 

 

‘Living Room’ buiten beschouwing gelaten: wat beschouw je als het beste dat de band heeft afgeleverd? 

De mini-lp ‘Bastogne’, zonder twijfel. Critici waren het erover eens dat we daar een straf muzikaal statement hebben gemaakt. Uiteraard hadden we dat mee te danken aan het productiewerk van Jean-Marie Aerts en het basspel van Cherry Derycke, die later bij Elisa Waut ging spelen. 

 

Wie waren jullie inspiratiebronnen, en cours de route? 

Zeker en vast The Sound, de band van Adrian Borland. Daar hebben we een paar keer mee opgetreden. Maar ook The Clash en Sham69 spraken ons aan, omwille van de rechttoe rechtaan sound. Toch waren de punk en de hanenkammen niet wat mij het meest bekoorde. ‘Do it yourself’, daar draaide het om. Iedereen kon wat. Heel wat mensen die later geboren zijn, hebben er spijt van dat ze die periode niet hebben meegemaakt. Niks kan die buitengewone sfeer van toen evenaren. Sorry, gasten. 

 

Omdat er meer kon en mocht? 

Tja, er was natuurlijk geen internet. Er was geen Studio Brussel. Er was geen MTV, alleen de woestijn... Er was ook een toffe mentaliteit. Groepen hielpen elkaar gewoon. Zo waren wij bevriend met The Scabs. We verdeelden hun singles hier en zij de onze in hun streek. Indertijd gingen we op tournee met De Brassers, uit Hamont-Achel. We waren daarnaast fan van een Brusselse Band, The Names, maar die konden in Vlaanderen niet optreden. Dus we organiseerden een minifestival in Sint-Kruis en nodigden hen uit. Ik denk dat het vandaag nog gebeurt, maar op een andere manier. 

 

Muziek spelen om den brode: was dat jouw betrachting? 

Neen, ik heb altijd andere dingen gedaan naast het musiceren, het was de enige haalbare keuze. Vandaag verzorg ik onder andere copywriting, schrijf ik boeken voor kinderen, vertaal ik, gids ik. Toen Red Zebra doorbrak, deden we allemaal universitaire studies. Op zo’n moment aan je ouders zeggen dat je ermee stopt... dat was gewoon geen optie. Bovendien kende ik mijn beperkingen. Ik ben geen muzikant, dus ervan leven was niet meteen aan de orde. Maar ik blijf het tot op vandaag wel bijzonder plezant vinden om doen. Meestal toch, want als opperzebra moet ik ook de shit opruimen. 

 

Over de grenzen scoort Red Zebra nog steeds aardig. Hoe reageert het Europese publiek in vergelijking met ons? 

In Duitsland hebben we het meest voet aan de grond: de new wave- en punkscene zijn er nog steeds zeer levendig. Maar ook in Griekenland en Italië speelden we al. Het grote verschil is dat het publiek daar niet gedurig zit te wachten op ‘Living Room’. Ze kennen het nummer uiteraard, maar het maakt deel uit van het geheel. Ze dansen zodra wij beginnen te spelen, de Belgen daarentegen focussen vooral op ‘Living Room’. En dan barst het los. Maar omdat we nu weer zoveel trouwe fans hebben, is dat aan het veranderen. 

 

Jouw roots liggen in de deelgemeente Sint-Kruis-Brugge. Keer je er nog vaak terug? 

Sinds een paar jaar woon ik midden in het groen, in Everbeek in de Vlaamse Ardennen. Maar ik kom hier nog geregeld, de kinderen uit mijn eerste huwelijk wonen allemaal in Brugge. Het is fijn om op straat her en der mensen te kruisen die je kennen of herkennen. Op café kost het me geen moeite om een gesprek aan te knopen. Ik geniet van de plek waar ik nu woon, maar apprecieer het des te meer als ik eens een dagje terug in Brugge ben. Misschien keer ik wel terug om hier te sterven, Bruges la morte. 

 

Heeft de stad jullie als band ook vooruit gestuwd? 

Brugge had in de jaren ‘80 niet bepaald de reputatie van rockstad. Gent bracht aan de lopende band groepen voort, Brugge veel minder. Maar we hadden hier een bloeiende punkscene, samen met Antwerpen en Brussel. Dus we hadden wél speelterrein. Daar ben ik dankbaar voor. Ach, het blijft een bijzondere stad met haar eigenheden. Ik gebruik graag een boutade om dat te verwoorden. Zeg op plaats X of Y ‘ik ga dat doen‘, en de mensen vragen meteen waar en wanneer het gebeurt. Zeg in Brugge ‘ik ga dat doen‘, en ze reageren: ‘zou je dat wel doen?’ Brugge levert desondanks heel wat talent af. Je moet iets meer aan de weg timmeren, maar de concurrentie in de muziek is beperkter dan pakweg in Gent. Als je er echt voor gaat, is Brugge geen belemmering. Alles hangt van jezelf af. 

 

Wat zijn jouw hotspots in Brugge? De plekken die je hart gestolen hebben? 

BILBO natuurlijk. De winkel lag destijds op het eind van de Noordzandstraat, een deel van dat pand was gebouwd boven de reien en wij zaten daar altijd wat mee in. Ze hadden een gigantische platencollectie en vinyl weegt veel. Wij dachten dat, als we massaal de winkel binnen gingen, we met vinyl en al in de reien zouden zakken. In elk geval bood de BILBO ons de kans om in het afgelegen Brugge volop muziek te ontdekken. Als ik vandaag op Facebook dingen post over BILBO, komt daar nog steeds veel reactie op. Naast die memorabele winkel heb ik ook een boon voor De Kelk omwille van de fuiven van toen. En voor Sint-Elooi, de zaal in Sint-Kruis waar het voor ons allemaal begon. En niet te vergeten de 2 punkcafés, vooral ‘Het Slecht Ventje’, vlakbij de flikken. 

 

Red Zebra begon als een project van vier scoutsjongens bij Don Bosco in Sint-Kruis. Hoeveel van die scoutsmentaliteit is er overgebleven in wat je doet? 

Wij waren nogal militante scouts. We zochten al eens boel met de zogenaamde vijanden, de scouts van Sint-Andries en Sint-Michiels en zo. Of de gasten van de KSA. Als die aan de overkant van de straat liepen, dan moesten ze ons tegenhouden! Maar al bij al was het onschuldig, ik hou er fijne herinneringen aan over. En het is daar, bij het kampvuur, dat ik ben beginnen zingen. Een van de leiders, Johan Isselée, is later onze drummer geworden. Toen ik zelf de leeftijd had bereikt om leider te worden, moest ik kiezen tussen de jeugdbeweging en de muziek. Het is de muziek geworden, met de geest van de scouts in het achterhoofd. 

 

Hoe zou je willen dat mensen zich Peter Slabbynck herinneren, als hij zijn laatste noot gespeeld heeft? 

Ik vind het een beetje griezelig om daarover na te denken, het heeft iets van een self fulfilling prophecy. In elk geval wil ik niet dat ze ‘Living Room’ op mijn begrafenis draaien. En als grafschrift mag het iets worden als ‘Overdrijf met mate’. Durf altijd iets verder gaan. Probeer geen dinosaurus te worden. Ik doe hard mijn best met Red Zebra om dat te vermijden, door bijvoorbeeld streng te zijn voor mijzelf en de bandleden. De een kan daar al beter tegen dan de andere. Maar dat houdt ze scherp en mij alert. Het moet niet altijd peace and love zijn in een band. Het mag af en toe botsen, als het resultaat en de spirit er beter door worden.